van jong tot oud massaal via sociale media documenteert, zien we dat wat aan particulier archief in
analoge vorm in archiefinstellingen bewaard is gebleven de erfenis is van een bovenlaag van de
samenleving (en met een beetje geluk ook van dissidente bewegingen) die in staat was tot
'zelfdocumentatie'. En hoe je het ook wendt of keert, het is tot nu toe steeds de archivaris geweest die
besloot welke particuliere archieven in de archiefdepots werden opgenomen. Dat gebeurde met de
beste bedoelingen: voor toekomstige generaties moesten die bronnen worden veilig gesteld die het
reilen en zeilen van de hele samenleving of een specifieke categorie daarbinnen weerspiegelden.
Voor de sterk toenemende stroom van documenten in zowel het publieke als het private domein
ontwikkelde de archivaris met vallen en opstaan instrumenten voor waardering en selectie. Maar door
het gebruik van digitale technieken kregen documenten een vluchtig karakter en werd het veiligstellen
van bronnen urgent. Afgezien van de vraag of selectie uit de veelheid aan bronnen alleen aan de
archivaris overgelaten moet worden, staat de archivaris voor de vraag hoe selectie mogelijk is zonder
dat er tijd is voor historische reflectie op de betekenis van actuele ontwikkelingen in de samenleving.
Voor dat laatste zijn in overheidscontext de nodige instrumenten in ontwikkeling, maar zeker als het
gaat om de rol van de archivaris in de wereld van digitale archiefvorming door particulieren, waarin
sociale media de boventoon voeren, blijven de vragen nog onbeantwoord.
Toen in 2010 het S@P Jaarboek over de professie uitkwam, leek het erop dat er twee soorten
archivarissen waren ontstaan: de een koos voor digitale archiefvorming op basis van het model van het
records continuüm, de ander voor het beheer van analoge en gedigitaliseerde archieven vanuit een
erfgoedbenadering. Dat gebeurde soms uit overtuiging, en soms omdat een keuze voor het een of
juist het ander politiek-strategisch gezien opportuun was. Onder invloed van voortschrijdend inzicht en
technologische ontwikkelingen heerst nu, vijf jaar later, het besef dat deze keus achterhaald is. Als de
archivaris een rol wil blijven spelen in behoud van 'het archief van de samenleving', i.e. privaat én
publiek archief in samenhang, zal hij zich altijd aan het begin van het archiefvormingsproces moeten
manifesteren, openstaand voor verschillende invalshoeken en andere disciplines, ongeacht zijn
persoonlijke voorkeur en werkomgeving. Dat lijkt vanzelfsprekend maar in de praktijk valt er nog een
wereld te winnen. Omdat de projecten die de participerende praktijkinstellingen in het archiefatelier
inbrachten vooral op het gebied van particuliere archiefvorming lagen, is met name daarmee
geëxperimenteerd. Dat maakte het overigens niet altijd eenvoudig de rol van de archiefinstelling en
die van de archivaris als zelfstandig beroepsbeoefenaar van elkaar gescheiden te houden.
Voor studenten, docenten en participerende professionals uit het werkveld was het archiefatelier
niet alleen qua onderwerp, maar bewust ook als vorm een kwestie van 'leren leren', van elkaar en van
de wisselwerking tussen theorie en praktijk in verschillende disciplines. Het mag dan ook geen