Staat de wet tussen
droom en daad?
Actieve openbaarheid van bouwdossiers
Het auteursrecht in het digitale tijdperk
Teun de Reijke, Theo Vermeer
Actieve openbaarheid doet de laatste jaren haar entree in het
werkveld van de Nederlandse archivaris. Steeds vaker worden
archiefbescheiden (voor zover nodig) gedigitaliseerd en op
het internet gepubliceerd. Zo ook bouwdossiers. Op zich een
mooi streven: de vaak intensief geraadpleegde originelen
worden gespaard en de archiefconsument is niet langer
gebonden aan openingstijden van de studiezaal. Kan dat
zomaar wel? De droom is zoveel mogelijk archiefbescheiden
online beschikbaar te plaatsen, de daad is: zoveel mogelijk uit
deze gedigitaliseerde archiefbescheiden publiceren. Maar,
om Willem Elsschot te parafraseren, staat daar niet de wet
tussenin, zoals de Auteurswet?
Het auteursrecht: wie heeft er nog nooit iets over
gehoord of van gezien? We kennen allemaal dat c'tje met een
rondje eromheen: Kort samengevat houdt het auteursrecht
in dat de auteur van een 'voldoende creatief werk van
wetenschap, letterkunde of kunst, dat zintuiglijk waarneembaar
is en niet vervaardigd is om een technisch effect te verkrijgen',
het alleenrecht heeft om dat werk te verveelvoudigen.
Dit beginsel is verankerd in artikel 1 van de Auteurswet. Men
mag dus niet zomaar met andermans beschermde werk
'aan de haal' gaan. Ook de archivaris niet, die van plan is om
bouwdossiers met daarin bouwtekeningen actief openbaar
te maken op het internet. Het auteursrecht behelst economische
bescherming van de auteur. Het moet voor hem of haar
economisch aantrekkelijk blijven om een werk, zoals
bijvoorbeeld een boek of een bouwtekening, te creëren.
Uiteraard zijn er uitzonderingen mogelijk op het auteurs
recht, uitzonderingen die het mogelijk maken om bouwdossiers
actief openbaar te maken. Het meest bekende voorbeeld is
nog wel de licentie, een overeenkomst tussen auteursrecht
hebbende en derde, waarmee de rechthebbende toestemming
verleent voor reproductie van zijn of haar werk voor een bepaald
doel- einde. C.J. Loonstra en G.W. van der Voet geven hier in
hun Rechtsoriëntatie (2008) een toelichting op. Een voorbeeld is
de auteur van een manuscript die een overeenkomst treft met
een uitgever. Zo zijn er ook andere uitzonderingen mogelijk,
waarbij niet eens de toestemming nodig is van de auteurs
rechthebbende of diens rechtverkrijgenden (het auteursrecht
is namelijk vererfbaar en bestaat tot 1 januari volgend op het 70e
jaar na overlijden van de auteur). Zo mogen archiefinstellingen,
musea en bibliotheken bijvoorbeeld auteursrechtelijk
beschermde werken presenteren op terminals in hun gebouwen.
Dit voor studie of oefening door individuele leden van hun
publiek. Maar zijn die uitzonderingen wel passend voor de eisen
van het digitale tijdperk? Het antwoord luidt jammer genoeg
'nee'.
Hierboven zagen we al het probleem van het huidige auteurs
recht in het digitale tijdperk: de reproductie van een beschermd
werk is voorbehouden aan de auteur of diens rechtverkrijgenden.
En dat is iets wat moeilijk te handhaven is in een tijdperk
waarin wereldwijd toegankelijke bits en bytes de plaats van het
papier als het primaire communicatiemedium hebben
ingenomen. Steeds meer beschermde werken worden op het
internet geplaatst om aan een onverzadigbare informatiehonger
te kunnen voldoen. Daarnaast is het inmiddels ook duidelijk
geworden, dat er ook wel auteursrechtelijk beschermde werken