en zevenklappers uit alle delen van het land naar de
Haagse Prins Willem-Alexanderhofzijn opgetrok
ken voor een spontane afscheidsmanifestatie. Voor
ons, leden van het curatorium, zou zich dan einde
lijk een geschikte gelegenheid hebben voorgedaan
om onze bevoegdheid ex art. 2, lid 3, van het thans
vervallen Besluit Rijksarchiefschool om te allen
tijde tot de lokaliteiten van de school te wor
den toegelaten nu eens echt in practijk te brengen.
In stemmig zwart en corps opgesteld achter de
geopende ramen van de directeurskamer - beschei
den als wij waren verlangden wij nimmer een apar
te curatorenkamer - zouden wij dan een wellui
dende en ontroerende afscheidsaubade van archi-
vistisch Nederland aanhoord hebben.
Het heeft niet zo mogen zijn. Daarentegen is het
rechtens wel zo gesteld, dat het stille en vrijwel on
opgemerkte einde van de school dat van zijn orga
nen, zoals ons curatorium, met zich heeft ge
bracht. Als het geheel vergaat, vergaan ook de de
len Aldus is op 1 januari j.l. eveneens een einde
gekomen aan de merkwaardige schemertoestand,
waarin ons college sinds meer dan een jaar verkeer
de. Toen immers de eind 1994 opgerichte Stich-
ting Archiefschool in het daaropvolgende jaar fei
telijk het archiefonderwijs ging verzorgen met het
geld en het gedetacheerde personeel van de ras,
vroegen wij ons in gemoede af wat wij eigenlijk
nog te doen hadden.
Rekening houdend met het gegeven, dat de nieu
we stichting haar eigen besturende, toezichthou
dende, adviserende en inspraak uitoefenende orga
nen en gremia heeft en vrezend voor een heilloze
verwarring van taken en verantwoordelijkheden
alsmede voor een volstrekte ondoorzichtigheid
van dit tweesporige gebeuren voor 'de buiten
wacht verzochten wij al vóór het voorjaar van
1995 ons ontslag. Dit werd ons echter geweigerd
met de motivering, dat zolang de ras rechtens nog
zou bestaan en de directeur qualitate qua nog be
paalde taken en verantwoordelijkheden uit te oefe
nen zou hebben, het voortbestaan van ons curato
rium rechtens een must was. Met deze afwijzing
van onze ontslagaanvraag ging het dringende ver
zoek gepaard nog enkele maanden' aan te blijven,
omdat bij de op die termijn voorziene inwerking
treding van de nieuwe Archiefwet 1995 met haar
annexe regelgeving de ras en daarmee haar cura
torium vanzelf zouden ophouden te bestaan.
Tijdens de daaropvolgende periode van onze
schijndood, waaruit wij slechts af en toe even ont
waakten voor een vergadering, vroegen wij ons
meer dan eens met vertwijfeling af hoe lang die
enkele maanden nu toch wel zouden duren. Dat
weten wij nu. In de taal van beleidsambtenaren
heeft de uitdrukking 'enkele maanden' kennelijk
een sterk van het gewone spraakgebruik afwijken
de betekenis.
Als oud-curatoren van de ex-RAS - officieel zijn
wij immers niet meer in functie - hebben wij op
onze funerale samenkomst van hedenmiddag het
(on)stoffelijke overschot van de lang gezieltoogd
hebbende patiënt de laatste eer bewezen, naar ik
aanneem met speciale permissie van de Staatsse- I
cretaris van oc&w, want een zó tardieve begrafe
nis, zeventien dagen na de overlijdensdatum, is wel
zeer ongebruikelijk. Het is waarschijnlijk ook om
die reden, dat de oud-directeur het van een deli
cate voorzienigheid getuigende besluit nam het J
begrafenismaal in dit specifiek Haagse horeca-eta-
blissement, erfstuk van ons koloniale verleden, aan
te richten. Immers, de met veelsoortige exotische
specerijen sterk gekruide gerechten, die hier geser
veerd plegen te worden, vormen een uitnemend en
doeltreffend tegenwicht tegen de walgelijk stin
kende geuren, die het in vergaande staat van ont
binding verkerende kadaver van de ras heden
middag vóór haar teraardebestelling verspreidde.
Daarenboven biedt deze locatie - op een steenworp
afstand van het helaas gesloopte huis, waar op 30
november 1813 's avonds laat Gijsbert Karei van
Hogendorp, de toen door podagra geïmmobili
seerde vader van onze constitutie van 1814, Wil
lem (1) Frederik, Prins van Oranje-Nassau, na zijn
overkomst uit Engeland ontving - nog een ander
aanknopingspunt met de ras. De ramen van deze
eetzaal bieden ons namelijk een feeëriek uitzicht
op het gebouw van de Raad van State, in welks hei
lige hallen Uw voorzitter nog op 7 december jl. was
ontboden om ons college te representeren bij de
behandeling ter zitting van een van 1 augustus
[130]
1993 daterende beroepszaak. Deze was aange
spannen door één van die vele vertwijfelden, die,
overtuigd van de qualiteit en perspectieven van de
door de ras geboden opleiding, maar óók van zijn
eigen qualiteiten, zich de toegang tot die opleiding
geweigerd zag, eerst door de directeur en vervol
gens in beroep door ons college.
Die zitting was één van de merkwaardigste die ik
ooit meemaakte. Zij stond in het teken van de
grootste verwarring, althans bij de comparanten.
Voor zover ik begrepen heb - maar de (nog steeds
niet verschenen) uitspraak zal ons in dezen nader
beleren - zou naar het oordeel van dit ons hoogste
administratiefrechterlijke college de ooit over ons
en onze school met zijn 'bevelen' heersende Minis
ter van wvc in zijn van 1987 daterende Besluit
Rijksarchiefschool (Ned. Stscrt. 1987 nr. 134) de
beroepsgang van beschikkingen van de directeur
van de ras op onwettige wijze geregeld hebben,
zodat de gehele beroepsprocedure 'over' zou moe
ten worden gedaan.
Of en in hoeverre dit voorshands nog ondoorgron
delijke, maar zonder twijfel van de hoogste wijs
heid getuigende rechterlijke oordeel futuro tempore
nog eens zal leiden tot een kortstondige wederop
standing van de ras haar directeur en ons college,
waag ik niet te voorspellen. Maar ik acht de kans
niet uitgesloten, dat ooit nog eens een gekromde
grijsaard, triomfantelijk zwaaiend met een rechter
lijke uitspraak in kracht van gewijsde, op de deu
ren van het gebouw, waarin tot voor kort de gewe
zen ras gehuisvest was, zal komen bonzen en dat
de alsdan voor het archiefonderwijs verantwoorde
lijke bewindsvrouw of man op grond van die uit
spraak genoopt zal zijn de ras her op te richten,
compleet met directeur, docentencorps en cu
ratorium. Wie weet maken we dan nog kans op een
herbenoeming, voor zover we althans dit onder
maanse alsdan nog niet verlaten hebben.
Maar welke ook de gevolgen zullen zijn van die
met spanning verbeide uitspraak, ik ben de oud
directeur in elk geval zeer erkentelijk voor zijn van
een groot psychologisch invoelingsvermogen ge
tuigende keuze van juist dit etablissement, want
hij regaleert ons om zo te zeggen in het blikveld
van dit Hoge College van Staat, wellicht de enige
overheidsinstantie buiten de wetgever die het juri
dische vermogen zou kunnen blijken te bezitten
om ons als curatorium te reanimeren en in onze
vroegere eer en waardigheid te herstellen.
Bij een gelegenheid als deze behoort een korte te
rugblik. Op 27 mei 1969 installeerde de toenmali
ge minister van CRM, mej dr M. A. M. Klompé - zij
wist de qualificatie 'mejuffrouw' nog naar waarde
te schatten, deze prefererend boven die van het in
middels vergaand gedevalueerde 'mevrouw' - het
toen nog slechts drie leden tellende curatorium
van de door de Archiefwet 1962 in het leven geroe
pen 'rijksarchiefschool', al was die dan ook een
voortzetting in een nieuwe juridische vorm van
een al bestaande opleiding. Het woord richtend
tot onze voorgangers van het eerste uur - de H. H.
prof dr B.H. Slicher van Bath, prof dr H. Baudet
en drs R. A. D. Renting - gewaagde zij van het 'al
lergrootste' belang van de ras voor de toenmalige
toekomst van het Nederlandse archiefwezen, van
het antwoord, dat de school zou moeten geven op
de groeiende behoefte aan verdieping van de vak
kennis in de archiefwereld en van de vele 'niet lich
te' taken, die niet alleen de directeur, maar ook het
curatorium zouden wachten.2
In zijn antwoordspeech ging onze eerste voorzitter,
Slicher van Bath, nader in op de taak van het cura
torium, daarbij zijn 'persoonlijke visie' gevend,
omdat dit toen nog kersverse college zijn eerste
werkvergadering nog moest houden. Het ingevol
ge art. 28, lid 1, van het Archiefbesluit 1968 door
het curatorium op de school uit te oefenen 'toe
zicht' diende zijns inziens noch een 'bemoeizucht
met allerlei details' te zijn, noch ook een 'sinecure,
alleen functionerend in gevallen van crises'. Veel
eer zou het curatorium naar zijn mening de gulden
middenweg moeten bewandelen 'in goede samen
werking met de directeur, de docenten en de leer
lingen'.3
Omziend meen ik te kunnen en te mogen zeggen,
dat het curatorium, óók in zijn later in persone
le zin meer dan eens veranderde samenstelling, ge
durende het overgrote deel van de bijna zeven
en twintig jaren, sindsdien verstreken, steeds ge-
[131]