lementaire behandeling van het wetsvoorstel, uit gesproken vraag: quid sunt leges sine pecunia. Het archiefbeleid vergde vernieuwing, de rijksarchief dienst moest op nieuwe leest worden geschoeid, nieuwe visies moesten worden ontwikkeld, be vochten en geconsolideerd. In de periode-Yperlaan kwamen plannen tot uit voering voor een vernieuwde huisvesting van de rijksarchieven in Leeuwarden, Zwolle, Haarlem en Assen. Groot was zijn voldoening toen na lange tijd van intensieve voorbereiding op 21 november 1980 de Koningin het nieuwe gebouw van het Al gemeen Rijksarchief en de Rijksarchiefschool te 's- Gravenhage kon openstellen. Het is mede aan Yperlaans initiatief te danken, dat het Centraal Bureau voor Genealogie, het Iconografisch Bureau en het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde in deze nieuw bouw konden worden gevestigd. Ook de organisatie van het Nederlands archiefwe zen als zodanig werd nader gestructureerd. Nieuwe spelers betraden het veld, te beginnen met de als onafhankelijk adviescollege eind 1968 geïnstal leerde Archiefraad. Het door deze Raad uitge brachte advies nr. 15 van 9 juni 1970 inspireerde andere geledingen in het archiefwezen om tot een vorm van gemeenschappelijk overleg en inspan ning te komen. Yperlaan steunde deze ontwik keling van harte in het besef, dat uitsluitend een goed georganiseerd archiefwezen op efficiënte en adequate wijze zijn belangen zou kunnen beharti gen. Met die organisatiegraad groeide in die jaren ook het onbehagen over het archiefbeleid. Een snelle verjonging van het archivariaat stond garant voor nieuwe denkbeelden. Ongeduld was daarbij vaak troef. Het ministerie pakte de door de Ar chiefraad geïnitieerde uitdaging aan om door mid del van een in te stellen Commissie Nota Archief beleid (cna) te trachten die nieuwe denkbeelden en opvattingen bij elkaar te brengen en daaraan in een Nota Archiefbeleid gestructureerde vorm en inhoud te geven. Yperlaan nam, in de wetenschap dat hem een aangename, doch geen gemakkelijke taak zou wachten, het voorzitterschap van deze commissie op zich. Deze commissie werd op 8 juli 1976 geïnstalleerd. De cna had een brede samenstelling; een deel van de leden was afkomstig uit het ministerie, een ander deel uit de verschillende geledingen van het archiefwezen. De verwachting, dat, mede door die samenstelling, boeiende en intensieve, doch soms ook moeizame discussies stonden te wachten, werd dan ook bewaarheid. Veel tijd en aandacht moest worden besteed aan de vraag of, en zo ja in hoeverre, de organisatie van het archiefwezen zou moeten aansluiten bij de voorgenomen decentrali satie van rijkstaken, een toen allerwege veronder stelde panacee voor tal van aanwezige of vermeen de bestuurlijke problemen. Yperlaan gaf op een bijna vaderlijke wijze lei ding aan de discussies: met geduld en respect voor elkaar soms uitsluitende denkbeelden, soms ver manend, vaak noodgedwongen doortastend. Het verdroot hem oprecht, wanneer tegenstel lingen niet of slechts moeizaam overbrugbaar ble ken te zijn. Onder zijn regie bracht de commissie het tot een tweetal rapportages, een zgn. interim-nota en een tussentijdsrapport. Tijdens de 25e vergadering vandec.N.A. op 9 oktober 1980 liet hij niet na om zijn vertrouwen erin uit te spreken, dat de com missie haar gouden vergadering niet zou halen. In gehaald door de datum van zijn pensionering heeft hij de commissie echter niet tot het einde toe kun nen leiden. Na zijn vertrek bleef hij niettemin geïnteres seerd de verdere ontwikkelingen volgen. Hij liet zich daarover graag informeren. Gedreven, ideeënrijk, aimabel, integer en vasthou dend, immer bereid zelf verantwoordelijkheid te nemen en te dragen, nooit te beroerd om zelf de handen uit de mouwen te steken, wars van uiterlijk vertoon, wel een liefhebber van stijl als uiterlijk blijk van innerlijke beschaving: zo was Yperlaan en zo zullen allen, die met hem te maken kregen, hem blijven herinneren. mrL. Lieuwes [166

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1996 | | pagina 27