volhardend en welbeargumenteerd ook door ons bepleit. Ik herinner slechts bij wijze van voorbeeld aan de door ons jaar in jaar uit in zovele toonaar den bepleite studiebeurzen voor de minder bedeel de 'leerlingen' van de school. Persoonlijk voeg ik daaraan als Uw voorzitter mijn erkentelijkheid toe voor de allerplezierigste samenwerking in curatori- umverband in de vele jaren die achter ons liggen - voor zover mevr Pieterse en mij betreffend sinds 1979 - en voor het mij steeds geschonken vertrou wen telkens als er namens het curatorium unguibus et rostro naar buiten toe geschreven, gesproken of anderszins opgetreden' moest worden. De school ging ons allen zeer ter harte. Anders wa ren we trouwens geen curatoren geworden, want om iets anders hoeft men het niet te doen, zijnde aan ons ambt zelfs geen vacatiegeld verbonden ge weest. Maar: quantum mutata ab illaAndere tij den, andere vormen, andere methoden, andere vakinhouden, andere docenten: we zagen ze ko men en gaan. Het innovatieproces van de laatste jaren hebben we critisch wakend begeleid, ons door talrijke 'position-papers', rapporten, hoorzit tingen en overlegvergaderingen heenworstelend, waar ons inziens nodig remmend of juist stimule rend, strevend naar genoegzame waarborgen van qualiteit en continuïteit, ons voegend naar de dui- delijk gebleken wens van de professionele orga nisaties van archivarissen en naar die van het 'ver zelfstandiging' en afstandelijkheid prekende mi nisterie, zij het geenszins onvoorwaardelijk, want wishers were everfools Ook die 'niet lichte' taak is thans ten einde. Wat het uiteindelijke resultaat betreft: formeel kunnen we op een afdoende legitimatie bogen, te weten het voldaan hebben aan de wensen van 'de archiefwe reld de successieve bewindslieden en hun beleids makers alsmede die van directie en docentencorps van de school zelf. Maar daarmee is voor ons per soonlijk de kous natuurlijk niet af. Innerlijk blij ven we, óók als oud-curatoren, 'zitten' met de vraag of we er werkelijk goed aan gedaan hebben zo te handelen als we gehandeld hebben. Hebben we in onze toeziende rol - en daarmee bedoel ik na tuurlijk niet een bloot aanziende rol - inderdaad meegewerkt aan een fundamentele verbetering van de archiefopleiding, waarvan de 21 ste eeuw de vruchten zal plukken? Of hebben we de oude, ver trouwde school mèt al haar veelal chronische gebreken en beperkingen ingeruild voor klater goud? Voor de vele overtuigde voorstanders van het nieu we model, die hun victorie in Amsterdam zien be ginnen, is die vraag niet moeilijk te beantwoorden. Voor de veel kleinere groep 'dissenters' in het ar chiefwezen evenmin. Maar voor ons - of laat ik lie ver bescheidener zeggen voor mij - is het antwoord op die vraag nog niet zo heel duidelijk, omdat er in de komende jaren, als het met die nieuwe opleidin gen menes zal worden, zovele niet of slechts zeer ten dele voorzienbare factoren een rol zullen spe len. De herstructureringsvloed, die ons hoger on derwijs sinds enkele decennia overspoelt, wil maar niet tot rust komen. In de huidige fase wordt deze onder meer gevoed door afnemende studentental len en verkrappende geldmiddelen, bij uitstek ge schikte aanleidingen tot bella omnium contra om- nes... En wat zal er gebeuren als het op zichzelf be scheiden departementale geldstroompje naar de Stichting Archiefschool in het kader van een nieu we bezuinigingsronde over enige jaren - 'de poli tiek kijkt de facto zelden verder vooruit - substan tieel zou verminderen of zelfs zou opdrogen? Het zijn slechts twee voorbeelden van de vele imponde rabilia. die de uitgezette koers ingrijpend van rich ting kunnen doen veranderen. Daarom zal ik voor lopig nog wel met die intrigerende hamvraag blij ven zitten, voortaan als privé persoon dit kleine stukje van het maatschappelijke krachtenveld gadeslaande. De toekomst zal het leren. Maar de Nederlandse archiefwereld zal die toe komst wèl heel precies in de gaten moeten houden en - tua res agitur - alert moeten reageren op teke nen van voor de nieuwe opleiding(en) ongunstige ontwikkelingen, al hopen wij natuurlijk allemaal dat zij even gunstig zullen uitpakken als de huidige directorale position-papers' ons willen doen gelo ven. Daarom hef ik voor het laatst mijn inmiddels niet meer presidiale glas op de nagedachtenis van de ras en tegelijkertijd op de toekomst van haar rechtsopvolgster. [i34] Moten I Aanzittendenbij dit diner waren de curatoren prof drJ.C. H. Blom, profdrF.C.J. Ketelaar (tevens oud-directeur van de ras mevr drW. C. Pieterse, drsj. H. M. Wie- land (tevens oud-directeur van de ras) en profmrO. Moorman van Kappen (voorzitter)alsmede drs T. H. P. M. Thomassen, directeur van de RAS, en drs J. P. Sigmond, oud-directeur van de ras Curator H. E. van der Starre was verhin derd. z Vgl. Rijks Archiefschool. Verslagen bijdragen 1969-1970. Utrecht 1971 p. 30. 3 Ibidem<p. 31 4 Respectievelijk (toen nog) mrF. C.J. Ketelaar (1969-1976), drsj. H.M. Wieland (1976-1980) en drsj. P. Sigmond (1980-1989). [I35]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1996 | | pagina 11