poogd heeft die middenweg te bewandelen, in ne-
cessariisstelling nemende, zowel naar de school als
naar de politiek verantwoordelijke minister of
staatssecretaris toe, zich in non necessariis abstine-
rend, zich beperkend tot een klankbordfunctie en
goede raad, en zich in beide richtend naar het be
lang van de school. Wèlbewust zei ik 'gepoogd
heeftwant omdat wij, curatoren, allen hoofd
functies buiten de school vervullen, die bepaald
niet als sinecuren aan te merken zijn - om van an
dere nevenfuncties nog maar te zwijgen -, konden
wij niet altijd die mate van aandacht en zorg aan de
RAS-zaken besteden, die eigenlijk nodig geweest
ware. Velen onzer - en de voorzitter dient zich dit
uiteraard in de eerste plaats aan te trekken - schit
terden bij voorbeeld veelvuldig door afwezigheid
bij de docentenvergaderingen, die van directie en
leerhngenberaad en die van directie en mentoren.
Dat was vanzelfsprekend geen onwil, laat staan
ongeinteresserdheid, maar domweg over- en on
macht als gevolg van het moeten laten voorgaan
van nog dringender verplichtingen.
Een breuk in die middenwegtraditie vormden de
jaren 1992 tot en met 1995, toen als gevolg van
het in 1991 gevallen toverwoord 'verzelfstandi-
gmg een begrip waaraan overigens alras de meest
verschillende betekenissen gegeven werden - de
ontwikkelingen van en rond de ras in een stroom
versnelling geraakten. U begrijpt, dat ik doel op de
periode, die men retrospectief als de afstervingsfa
se van de ras en de wordingsfase van een geheel
nieuw, in het hoger onderwijs te integreren type
archiefopleiding kan aanmerken. Een organisa
tiebureau alsmede talloze gremia en instanties
binnen en aan de periferie van het Nederlandse
archiefwereldje bogen zich rapporterend, prognos-
tiserend, adviserend, insprekend, critiserend en
commentariërend over 'de toekomst van de Rijks
ArchiefschoolU kent ze alle te goed dan dat ik ze
hier en nu zal opsommen. Wat in elk geval steeds
duidelijker werd was, dat het uiteindelijk ging om
een principiële en toekomstbepalende keuze tus
sen twee alternatieven: öf doorgaan op de oude
weg met zoveel mogelijk noodreparaties' binnen
de gegeven wettelijke en financiële kaders èf het
inslaan van een nieuwe weg, die van een wo-res-
pectievelijk HBO-opleiding met ondersteuning
van een archiefschoolstichting 'nieuwe stijl'. In de
ze 'Quo vadis - problematiek' bleek een derde of
middenweg geen reële optie.
Twee momenten uit deze veelbewogen jaren zal ik
mij nog lang blijven herinneren. In de eerste plaats
onze op 23 juni 1994 in de Bossche citadel gehou
den hoorzitting, waarop delegaties van de belang
rijkste professionele organisaties van archiefamb
tenaren in den lande compareerden en, zij het met
allerlei critische kanttekeningen, grosso modo in
stemden met het van directiewege geïnitieerde en
door de directeur met verve voorgestane en verde
digde model van integratie in het reguliere hoger-
onderwijsbestel. Toen ik die avond naar huis te-
rugspoorde en het die namiddag en avond verhan
delde nog eens a tête reposée overdacht - omdat ik
een boemeltreintje trofwas daartoe ampel gelegen
heid - dacht ik bij mijzelf: Jacta estalea
De tweede gedenkwaardige gebeurtenis, die zich
op 21 october 1994 te 's-Gravenhage in de aula van
de k.b. alspeelde, was de meest potsierlijke en gê
nante uit heel deze veelbewogen periode. 'Op de
diempel van zelfstandigheid' was het motto, waar
onder alstoen aldaar met veel gevoel voor publici
teit en shockeffecten door de directeur en diens
staffunctionarissen een als feestelijk bedoelde bij
eenkomst in scène gezet was, die ondanks de aan
leiding ertoe ('De Archiefschool na 75 jaar, 1919-
1994) niet zozeer retrospectief als wel prospectief
gericht was. Het hoogtepunt zou namelijk ge
vormd worden door de plechtige ondertekening
van de op basis van langdurige voorbesprekingen
geredigeerde 'beginselconvenanten' met de beide
fusiepartners - respectievelijk de Universiteit en
Hogeschool van Amsterdam - door de voorzit
ters van de beide laatstbedoelde instellingen ener
zijds en de directeur van de ras anderzijds.
Dit moment supreme dreigde echter op het laat
ste ogenblik in het water te vallen door de prohibi
tieve tussenkomst van enige met Staatssecretaris
A. Nuis meegekomen departementsambtenaren,
die meenden, dat de te ondertekenen documenten
geen of althans onvoldoende voorbehouden be
helsden ter zake van de beslissings- en handelings
vrijheid van de betrokken bewindsman. En dat
[i3i]
terwijl zodanige salvatoire clausules wel degelijk
opgenomen waren.
Terwijl 'het publiek' lijdzaam zat te wachten, de
tijd met kouten kortend, vond achterin de zaal h
l'improviste een staande spoedconferentie plaats,
waaraan de Staatssecretaris zelf ten slotte te pas
kwam en die dank zij een in onvervalst Amster
dams uitgesproken vermaning van de voorzitter
van het c.v.B. van de Amsterdamse universiteit
eindigde met een handgeschreven toevoeging op
de laatste bladzijde van elk van de te onderteke
nen documenten, houdende een generaal voorbe
houd van staatssecretariële goedkeuring. Waarna
de geplande ceremonie alsnog kon plaatsvinden.
De bij wijze van surprise vervolgens kunstmatig
opgewekte nevelwolken verhulden gelukkig het
schaamrood op veler kaken.
De lang gerekte handicaprace van de afgelopen ja
ren is geëindigd. Het nieuwe type archivaris in spe
van de 2irteeeuw de 'geëmancipeerde' retro-in-
formaticus, zit inmiddels al in de Amsterdamse
collegebanken, zij het in dit 'onderbouwjaar nog
niet individualiseerbaar. De 'uitloopjaren' van de
oude archiefopleiding zullen zich buiten onze su
pervisie onder de verantwoordelijkheid van de
Stichting Archiefschool voltrekken. Wellicht zien
wij elkaar in de komende jaren in deze zelfde sa
menstelling nog eens terug als beroepscollege voor
de archiefexamens 'oude stijl', maar na die blijk
baar voorziene metamorfose, blijk overigens van
onze onbedwingbare levenskracht, zullen we offi
cieel in een nieuwe en andere hoedanigheid optre
den.
Meneer Thomassen, sinds 1 september 1989, toen
U na een 'aanloopfase' als waarnemend directeur
de leiding van de school van de heer Sigmond
overnam, heeft het curatorium met u 'gecommu
niceerd'. Gij toch waart het in de eerste plaats, die,
hoezeer ook weldra gesecondeerd door een groei
end getal van adjuncten en adjudanten, voor ons
curatorium als 'aanspreekpartner' in alle zaken, de
school betreffende, fungeerde. In het spoedig na
Uw aantreden intredende 'omwentelingstijdperk
- dat overigens in niet geringe mate, ja zelfs primair
door u werd aangezwengeld - hebben wij vele ma
len met u om allerlei vergadertafels gezeten, daar
bij menigmaal harde noten krakend. Hoe u onze
in- en opstelling ervaren hebt weet ik niet, maar als
u die als remmend, zo niet als een blok aan uw
been, ondervonden mocht hebben, dan hoop ik,
dat u ons zulks niet euvel wilt duiden: ons beperkte
en wellicht al te historisch bepaalde blikveld had
nu eenmaal niet de profetische dimensie van het
uwe. Onze taken en verantwoordelijkheden als
toezichthoudend college waren nu eenmaal andere
dan de uwe, hoezeer onze onderlinge communica
tie ook doorstraald werd door een gemeenschap
pelijke affiniteit met de ras.
Voor onze invalshoek van bewaking van de conti
nuïteit en de qualiteit van de archiefopleiding(en)
hebt U steeds begrip getoond, al hebt u wellicht
weieens - of misschien zelfs vaak - een opkomende
ergernis over ons niet snel genoeg volgen moeten
bedwingen. Dusdoende kon, hoezeer Uw bewind
ook door veel ingrijpender ontwikkelingen geken
merkt werd dan dat van uw voorgangers en hoe
zeer het curatorium soms ook kon sputteren, met
u toch een niet minder prettige samenwerking
groeien als die met Uw drie ambtsvoorgangers,4 in
wier aanwezigheid wij ons vanavond eveneens mo
gen verheugen. Aan een 'definitieve' evaluatie van
uw bewind - überhaupt al een onmogelijkheid - zal
ik mij vanavond niet wagen; dat laat ik liever over
aan de toekomstige historiograaf van de ras. Wèl
meen ik te kunnen en te mogen vaststellen, dat U
tevreden kunt zijn: Uw wens is - hoeveel er ove
rigens ook te wensen blijft - ten principale ver
vuld. Al mogen wij af en toe weieens geremd heb
ben - maar ook die beoordeling is eigenlijk niet aan
ons, - belet hebben wij niet.
En wat u, mevrouw, mijne Heren medecuratoren,
betreft: u dank ik namens 'hogerhand', door afwe
zigheid schitterend, voor de vele gewichtige dien
sten gedurende de afgelopen jaren belangeloos en
met inzet van Uw vele uiteenlopende qualiteiten
en talenten verleend aan de Rijks Archiefschool en
daarmee aan het Nederlandse archiefwezen en aan
de gemene zaak. U hebt daarbij getoond over een
opmerkelijke, ja bewonderenswaardige mate van
frustratiebestendigheid te beschikken, want groot
in getal waren onze onvervulde wensen, hoe vurig,
[i33]