Egodocumenten en familiearchieven Rudolf Dekker1 ,-a A", 7 77 f J 7* )^y^^^n'irtr*^-ann- ïJi)4s^<sr*CC f<>da^-^fct Z -v-tuns I ^l7-c,cUsr^ - - [jZe^desr Z%d-es Jt> <rr-t>£c*t - - - - - SÜt ffhcimUt Z VficcJ&sr - A»'.. «W Z3^ - - - - l S*u~~*r I o£W^y -I 'd&^St O) 7 - n*e ..CU- t^ü-o-t-kjz r I Sf) iAn/-'*-jr*""^' ï/4?èj tz^t>£w/> 07-U/y»s tsÓcuTsC' <a-rfwi- JSWW/-^ 'V^/,c,.«^...-v/ /£k/v<v ./1-L-tJt/Gy iff U f.'.-tt :i JU-v^xe rt - - - ~4Lts*j™. 'V f (j!t-o-rt7--Z /*.*C*.n>&r 2 y}ci tL>-<x.r>^ - - - - - /!*.-<;/.Zi «-«-»ƒ« ctc^r' ~- l -is-Msi•*- fifcsy fS-^y-e^'- Z jtist^Tc^r &- tr-B->-ruisnJ Ti^të^yxuZ^^r .<dL^-/e-C zxs '*-<*■ Muz^rmytf (Te&yjp* 1 'Xï-csk f ofi-C/i-n—cT, f dxsr zt-£c O-a-rrUsYiJ £t-ZZc<PL^ yx I Tc&'/lC^Il. fob-SH. /2-"~A- L. ^fc& A c. U cl. /JtsisuAct I gdtsn-^-esyy^óL^- - aTui -K^-O^*^- 7vy^ee>is7té c*. ^-e- n. Cr- a-yr^z^-y^'' f l7)-C^T' - ^Ale.clesr Z 7-c.cle^y^Zt Z- 1*-c*s?%r cicyf uTA-!,vZfcyy^c^CL.^^yy^riry>x^^ 7^>'~~&-7Z' ds*l- ^-C^T'é-eZL^Zïf c*-C*s-t-K~y<zsyi*c>-eryrve,-ris' f ft- */$LtSxsfc- L^<f ATT- fp -L'--*--<S J /-LCL*f I Ty T-C- '*^-'' 7e7-a^>^M I J?r->~tZr I^o-r te f .'i <x ,v_^ «->..- j 'f.t^ o*. f mn. 'llx'-tf ji feho-ffZ '7-XI.C../-C T-Xrf Lijst van genodigden voor een danspartijtje in de eerste helft van de vorige eeuw uit het familiearchiefBoissevain, berustend in het Gemeentearchief Am sterdam. Dit soort egodocumenten geef een goed inzicht in de 'netwerken' uit die periode. Foto: Gemeentearchief Amsterdam [ji] Egodocumenten in Nederland Ongeveer dertig jaar geleden verrijkte de histori cus Jacob Presser de Nederlandse taal met een nieuw woord: egodocument. Hij bedoelde het woord als een verzamelterm om autobiografieën, memoires, dagboeken, persoonlijke brieven en dergelijke teksten mee aan te duiden, kortom, alle teksten waarin de auteur expliciet schrijft over eigen handelen en gevoelens.2 Teksten waarin we een auteur impliciet leren kennen, zoals kasboe ken, rekende Presser er niet toe. Pressers neologis me werd snel geaccepteerd, want het bleek een praktisch woord te zijn. Pressers aanmoediging om egodocumenten te be studeren, vond aanvankelijk weinig weerklank. Er bestond namelijk het idee dat Nederlanders erg weinig over zichzelf hebben geschreven. De vader van de moderne Nederlandse geschiedschrijving Robert Fruin beklaagde zich hierover in 1879 in de inleiding tot zijn tekstuitgave van de autobiografie van Coenraet Droste, een tekst waarvoor hij zich een beetje schaamde maar: 'Het betere..., waar is het te vinden?'. En de criticus Dirk Coster klaagde in 1914 dat het 'Ik' in de Nederlandse literatuur 'misdadig verwaarloosd en onontgonnen gebleven' is.3 Meer recent constateerde Hans Warren, thans Nederlands bekendste literaire dagboekschrijver, nogmaals dat er in Nederland geen traditie bestaat op gebied van de dagboekliteratuur.4 Ook in de li teratuurgeschiedenis is de belangstelling gering. De Leuvense neerlandicus K. Porteman publiceer de in 1986 een artikel - het eerste! - over de auto biografie van Jacob Cats en begon met de volgende constatering: 'In het vakgebied van de historische letterkunde is de studie van de tekstsoort autobio grafie nagenoeg onbestaand'.5 Van het tot voor kort bestaande gebrek aan belangstelling getuigt ook de constatering in het lemma 'dagboek' in de Grote Winkler Prins Encyclopedie (1980): 'In het Nederlandse taalgebied is het aantal gepubliceerde dagboeken betrekkelijk gering'. Lange tijd is de houding ten aanzien van egodocu menten gekenmerkt door gebrek aan interesse. Een recent voorbeeld vormen de wederwaardighe den van de autobiografie van Pieter Vreede (1750- 1837), een van de meest kleurrijke Bataafse revolu tionairen. Een argeloze voorbijganger vond het manuscript vijftien jaar geleden op de stoep van de Leidse uitgeverij Brill, waar de zolder kennelijk was opgeruimd. In 1990 werd de vondst getoond in het televisieprogramma 'Tussen Kunst en Kitsch'. Deskundigen vertelden de nieuwe eige naar dat zo'n manuscript misschien wel aardig is, maar in Nederland geen geldelijke waarde bezit. Er was geen enkele bibliotheek of archiefdienst die het initiatief nam om het manuscript te verwer ven. Een toevallig kijkend historicus wist het ma nuscript te traceren, en dankzij zijn initiatiefis het inmiddels uitgegeven.6 Dit liep goed af, vaker gaat het verkeerd. Er kan een lange lijst worden gemaakt van egodocumen ten die - soms tot voor kort - gesignaleerd zijn, die opduiken in de noten van artikelen of waarover een journalist ooit iets in een plaatselijke krant heeft geschreven, maar die inmiddels voorgoed van de aardbodem verdwenen lijken te zijn. In 1966 verscheen in het Maandblad Amstelodamum een korte beschrijving van het meer dan duizend pagina's tellende dagboek van de in haar tijd be kende schrijfster Margaretha Jacoba de Neufville, uit de eerste jaren van de negentiende eeuw. Het bevatte onder meer typeringen van personen uit het Amsterdamse culturele circuit, en getuigde van een voor die tijd uitzonderlijke mate van intro spectie. Thans is het echter spoorloos.7 En er zijn veel meer voorbeelden te geven. Zo weten we dat Maria van Reigersberch een autobiografie heeft ge schreven. Het zou op zijn minst aardig zijn uit de eerste hand te vernemen hoe zij haar man Hugo de Groot uit Loevestein liet ontsnappen, maar helaas, de verblijfplaats van het manuscript is niet bekend. Soms vernemen we uit levensbeschrijvingen het bestaan van dagboeken die door behulpzame naza ten werden vernietigd. Een typerende mededeling vinden we in een levensbericht van de achttiende- eeuwse dichter J.P.Kleyn: 'Na zijnen dood heeft men onder zijne papieren, een gedeelte van een Dagboek gevonden, dat hij in stilte voor zich zei ven gehouden had en 't geen hem van de godsdien stige zijde zoo zeer vereert, als zijne overige schrif ten van den kant der kennis, smaak en genie'.8 Maar of het nog bestaat, en zo ja, waar het zich be- [53]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1996 | | pagina 9