In de negentiende eeuw werd de familie stapvoets geadeld {verheven wel te verstaan) en dat ging niet zonder ambivalentie, want was het eigenlijk niet verkieslijker de eerste van het patriciaat dan - als jonkheer - de laatste van de adel te zijn? Hoe dit ook zij, na 1848 boetten zij vanwege de langzaam maar zeker veranderende politieke krachtsverhou dingen allengs aan macht in; hun politiek mono polie ging teloor. Het werd praktisch onmogelijk ambten als gold het erfgoed over te dragen op de nazaten dan wel deze te verhandelen in ruil voor een aantrekkelijke bruidsschat. Welgestelde bur gers met politieke ambities hadden na 1848 de na zaten van de Repubikeinse regenten voor een car rière in het openbaar bestuur niet meer nodig en daarmee verloren de laatsten een financieel belang rijke troef. Weliswaar beschikten zij nog altijd over 'aanzien', maar dit wisselgeld was toch minder in drukwekkend dan de politieke macht van weleer. Dit alles betekende niet dat de tot de adelstand ver heven patriciërs geen kans meer hadden op ambte lijke of politieke functies, integendeel: hun maat schappelijk vermogen (kennis, relaties, rijkdom, maintienbestemde hen daar nog lange tijd toe voor. Het betekende wel dat zij in deze actiever moesten zijn en bereid tot onderschikking aan en wedijver met hun qua afkomst minderen en dat zij over de vereiste diploma's dienden te beschikken. Wilden de nazaten van de regenten ook in finan cieel opzicht tot de meest bevoorrechte kringen blijven behoren, dan dienden zij voortaan andere vermogensbronnen aan te boren en dat betekende in de praktijk dat zij op de een of andere manier aansluiting moesten zien te vinden bij het sinds de tweede helft van de negentiende eeuw weer flore rende bedrijfsleven. Deze wending kwam dan ook op gang, maar zeker niet alle nazaten van de voor malige regenten wisten of wensten hierin mee te gaan. Zoveel is echter uit mijn onderzoek wel ge bleken dat de rol van de Hollandse patriciërs - ook die van de familie Teding van Berkhout - in de we deropbloei van het bedrijfsleven sinds de tweede helft van de negentiende eeuw belangrijker is ge weest dan veelal wordt aangenomen en nader on derzoek verdient. Wat betekende het onmiskenbare machtsverlies van het regentenpatriciaat nu voor hun standsbesef, hun 'aristocratisch bewustzijn'? Iets hiervan blijkt uit de brieven die jhr Frederik Teding van Berkhout (1883-1965), kleinzoon van een van de oprichters van de Haarlemsche Bankvereenigingschreef aan zijn moeder, toen hij van 1904 tot 1909 als corres pondent ven de Nederlandsche Handel-Maat- schappij te Penangen Medan werkzaam was. Getui ge deze correspondentie had hij het in de Oost alles behalve naar zijn zin, niet alleen vanwege het klimaat dat hem afmatte, maar vooral door de men sen van allerlei pluimage met wie hij te maken had. Als liefhebber van het buitenleven leed hij onder het muffe kantoor, waar men 'niets ziet dan boeken, papier, zenuwachtige menschen, die elkaar steeds door het leven lastig maken'. Hij beklaagde zich over zijn chef die zich ondanks zijn geringe afkomst een 'hele mijnheer' waande, maar wel 'zo bang is als een wezel voor alles wat boven hem staat'. Hij veraf schuwde de 'slechte manieren' van het gros der Ne derlanders, 'hun jacht naar geld' en hun 'ruwe on wellevende taal'. De administrateurs met wie hij van doen had, waren in zijn ogen merendeels 'van lage komaf en gebruiken hunne macht (als onderof ficieren in 't Duitsche leger) om hunne minderen op alle mogelijken wijzen te laten voelen dat zij minde ren zijn'. Met dédain beschreef hij 'het vreeselijk soort menschen dat hier het meerendeel van de "so ciety" uitmaakt' en dat hem deed verlangen naar huis, naar zijn eigen society en vooral zijn familie, 'waar ik goddank nog altijd trotsch op kan zijn'. Onder invloed van zijn ervaringen bekroop hem soms twijfel over de gerechtvaardigdheid van zijn standsbesef en familietrots ('Ik denk wel eens, waar om toch dat gevoel van trots, dat verouderde begrip dat onzen stand beter is dan de andere?'), maar toch, zij het met karakteristieke ambivalentie: 'op andere momenten dan komt die twijfel niet eens meer in mij op, en dan voel ik alleen de macht en beschaving van mijn geslacht in mij voortleven: is het slecht? Ik denk van wel, maar het zal heel wat moeite kosten om niet meer zoo te denken'. Ziedaar de gemoedstoestand van een jonge patri ciër in democratiserende tijden. Voor deze en ande re ontboezemingen, waarvan er vele in mijn boek te vinden zijn, zijn familiearchieven de geëigende [50] bron. In veel gevallen bevatten zij unieke docu menten die iets laten zien van het innerlijk, de bele vingswereld van in historische processen verwik kelde personages. Conclusie Er is geen enkele reden om familiegeschiedenis schokschouderend af te doen. Het is bij uitstek een genre dat de mogelijkheid biedt om - andermaal in de woorden van Mills - op 'het snijvlak van biogra fie en geschiedenis' te opereren, om de verbanden te laten zien tussen de ontwikkeling van mensen van vlees, bloed en bewustzijn en die van de maat schappelijke verhoudingen. Structuren evenement, de grote lijn en het treffende detail, macroscopie en microscopie dienen daarbij niet als te-genstellingen te worden opgevat, maar als elkaar aanvullende per spectieven op menselijke samenlevingen in ontwik keling. Noten DrC. Schmidt is socioloog en werk zaam bij de faculteit ruimtelijke we tenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde op een proefschrift getiteld Om de eer van de familie: het geslacht Teding van Berkhout 1500-1950 (Amster dam, 1986). 1 Cf. C. Schmidt, Om de eer van de fa milie. Het geslacht Tedingvan Berk hout; een sociologische benadering (Amsterdam, 1986). 2 Cf. C. Wright Mills, The Sociological Imagination (New York, 1959). 3 Cf. A. Schierbeek,/an Swammer- dam (12 februari 1637-1 yfebruari 1680). Zijn leven en zijn werken (Lochem, 1947)66. 4 Cf. O. Schutte, Het archief van de familie Tedingvan Berk hout{z. pl., 1974)- 5 Het onderstaande is geheel geba seerd op mijn in noot 1 genoemde dissertatie. [51]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1996 | | pagina 8