De verzelfstandigde archiefschool is een feit. En ik
denk dat deze stap vooruitzicht biedt op een wijde
re horizon en een goede ontwikkeling van het vak,
archiefwetenschap moet ik zeggen. Een felicitatie
is hier op haar plaats. De Vereniging zal hetgeen in
gang gezet is van harte steunen, maar natuurlijk te
gelijk kritisch blijven. In het bijzonder willen wij
aandacht schenken aan de relatie van de archief-
school en de daar bedreven wetenschap met de
praktijk van het archiefwerk. Van belang daarbij is
de bereikbaarheid van het onderwijs voor alle gele
dingen van het archiefwezen en de toepasbaarheid
van de resultaten in het functioneren van de on
derscheiden archiefdiensten. Explicitering van on
ze verlangens ten aanzien van de opleiding is daar
bij een vereiste. De sectie proa (Platform Recent
Opgeleide Archivarissen) van de Vereniging ver
vult hierbij in mijn optiek een gewichtige rol.
Vernieuwingen, veranderingen zijn er nog veel
meer. Zij moeten ook op de agenda blijven. Wel zal
men er daarbij voor moeten zorgen dat de juiste
balans bestaat tussen continuïteit en verandering.
Medewerkers die op basis van verwachtingen en
inzet in het archiefwezen werkzaam zijn, zullen ge
motiveerd moeten blijven. Wij horen zuinig te zijn
op de geaccumuleerde kennis en vaardigheden, de
ze te benutten en te voorkomen dat de medewer
kers alleen gemeten worden aan de nieuwste ma
nagementfilosofie, waarvan er elk jaar enkele zijn,
en aan de cultuur die alweer omgeslagen is of had
moeten zijn.
Bij veranderingsprocessen liggen ook gevaren op
de loer. Een daarvan is een bovenmatige groei van
de overhead, formatief, bij inhuur of bij uitbeste
ding. Overhead heeft belang bij het zichzelf in
standhouden. Zorg baart dat in het archiefwezen
het volume aan geld dat wordt uitgegeven aan
overhead in relatie tot archiefwerk, voor zover ik
dat kan overzien, toeneemt. Dat is speciaal jammer
voor de jongere collega's die maar moeilijk een
baan vinden. Nu is het leven wat ingewikkelder ge
worden, er is bijvoorbeeld een arbowet die haar ei
sen stelt. Maar aan de andere kant zijn er de com
puters die ons zoveel werk uit handen nemen.
Kortom, wat mij betreft, méér blauw op de straat,
méér handen aan het bed, en méér archivarissen
aan het archief. De burger betaalt voor uitvoering
van taken, voor het frontoffice om het zo te zeggen.
Is de op dit moment overdadige belangstelling
voor het intern functioneren misschien ook een
van de redenen dat het aantal bezoekers van ar
chiefdiensten op een aantal plaatsen terugloopt?
Hebben wij voldoende belangstelling voor bezoe
kers anders dan in termen van getal en omzet?
Doen wij voldoende aan acquisitie van onderzoek?
Iedere archiefdienst zou zich dat tot taak moeten
rekenen. Niet om er aan te verdienen, althans niet
in de eerste plaats, maar omdat het simpelweg een
kerntaak is.
De werking van archieven is niet altijd direct.
Men leze er de schitterende synthese van De Vries
en Van der Woude over de economische geschiede
nis van Nederland op na. Ik citeer de titel: Neder
land 1500-1815. De eerste ronde van moderne econo
mische groei. Wanneer men ziet hoeveel archief
bronnen direct of indirect aan dit resultaat hebben
bijgedragen, weet men ook welk een collectieve
prestatie van archivarissen hieraan mede ten
grondslag ligt. Een prestatie in continuïteit van be
heer, ontsluiting en dienstverlening. Zonder deze
inspanning op lange termijn, deze investering in
de archivalische infrastructuur had dit boek niet
geschreven kunnen worden met dit op feitelijk on
derzoek gestoeld gezag. Dat soort dingen zouden
wij meer in het daglicht moeten brengen.
De historische onderzoeker, in brede zin, is een
natuurlijke bondgenoot van de archivaris, voorzo
ver deze kwalificaties al niet in een persoon ver
enigd zijn. Er moet ons veel aan gelegen zijn deze
relatie te koesteren. Ik vind het dan ook jammer
dat de voorzitter van het sedert 27 oktober 1995
Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap
('koninklijk' na 150 jaar, de Vereniging van Archi
varissen had voor het bereiken van dit predikaat
100 jaar nodig) bittere woorden wijdde aan de se
lectie van archiefmateriaal. Niet dat hij hier hele
maal geen reden toe zou hebben, maar het zou mij
liever zijn in te zetten op een verbetering van een
relatie die kennelijk niet op alle punten gelukkig is.
Overigens, men hoede zich voor overdrijving. In
het dagelijks verkeer leidt de omgang tussen leden
van de beide royale verenigingen tot goede resulta-
[106]
ten, in goede harmonie. Maar niettemin, verbete
ring kan op een tweetal manieren geschieden, ten
eerste door een inhoudelijke evaluatie van pivot,
want de selectiediscussie heeft zich op deze metho
de en de daarmee samenhangende criteria ge
fixeerd. Als ik het goed begrepen heb is deze eva
luatie onderweg. Helderheid naar aanleiding hier
van is ook in het totale verband van de selectie van
belang. Het gaat niet alleen om pivot.
Daarnaast verwacht ik resultaten van concrete sa
menwerking. Onder de inspirerende leiding van
Paul Klep wordt gewerkt aan een nadere studie van
de mogelijkheden voor het toepassen van steek
proeven op de zogenaamde massabestanden. Deze
operatie moet leiden naar een eind dit jaar door de
Vereniging te organiseren symposium over dit on
derwerp. Het lijkt er op dat, wanneer men de geza
menlijke problematiek van de selectie erkent, con
structieve resultaten te verwachten zijn. Laten wij
ons hoeden voor loopgravenoorlogen.
Ik noemde de dalende bezoekersaantallen bij som
mige diensten. Ook op een ander (deel)terrein is er
een dalende lijn. Waarom ik vorig jaar vroeg bij de
mededelingen kreeg ik: de resultaten van een on
derzoek dat Ketelaar met Leidse studenten deed
naar het gebruik van archieven in de sociaal-
economische geschiedenis. Gepubliceerd in het
NEHA-jaarhoek van 1995. Er blijkt dat voor de so
ciaal-economische geschiedenis van na de Tweede
Wereldoorlog het gebruik van archieven lager is in
relatie tot vroegere perioden. Ketelaar verklaart
dit, deels zoals hij schrijft, doordat de archieven
nog niet zijn overgebracht.
Een ander deel van de verklaring is wellicht ge
legen in een andere factor. Voor deze periode vor
men archieven (overheidsarchieven) een veel min
der exclusieve bron dan voor eerdere perioden.
Veel informatie bevindt zich in andere bronnen,
statistieken, rapporten van het cbs, kranten, me
dia in het algemeen. Ik heb de indruk dat archie
ven steeds meer geobjectiveerd cijfermateriaal be
vatten voor het genoemde terrein van onderzoek,
steeds meer gegevens die gemakkelijk te aggrege
ren zijn, en steeds minder human interest. Te ver
klaren onder andere uit bureaucratisering, de ont
wikkeling van de administratieve verwerking van
gegevens, toenemend formuliergebruik en uitein
delijk digitalisering. Deze standaardisering en
'ontmenselijking' van archiefinformatie wordt
waarschijnlijk nog versterkt door de toenemende
openbaarheid. Toen de wob van kracht werd
schijnt Wiegel gezegd te hebben: 'Dan moeten wij
elkaar maar wat meer bellen'. Voor de historicus is
deze tendens niet ongunstig, er is zeer veel bron
nenmateriaal, maar relatief in mindere mate in
overheidsarchieven. Als dit waar is, is dat voor ar
chieven geen reden tot somberheid, maar er is wel
een consequentie.
Wij zullen, in samenwerking met andere instellin
gen, een beleid moeten ontwikkelen niet van ex
clusiviteit, maar van een laagdrempelig aanbod
van inhoudelijke informatie. De technische moge
lijkheden zijn er. Nu nog de uitvoering.
Audiovisuele archieven vormen daarbij een be
langrijke bron. En ik prijs mij gelukkig dat er een
sectie ava bestaat binnen de Vereniging. Dit helpt
ons zeer om adequaat te kunnen reageren op lan
delijke ontwikkelingen en met kennis van zake het
functioneren van deze categorie archieven in de
cultuurhistorische context te bepleiten, zoals dat
het afgelopen jaar naar aanleiding van de ontwik
keling met betrekking tot het Nationale Audiovi
suele Archief ook is gebeurd.
De wereld bestaat niet uit archivarissen die archief-
vragen stellen. Een voorbeeld. In het kader van de
viering van tien jaar Flevoland werkt het Rijksar
chief in die provincie, trouwens ook de Provinciale
Archiefinspectie, mee aan een aantal culturele pro
jecten. Natuurlijk zitten daar historische compo
nenten in. Maar de vragen die kunstenaars dan
stellen zijn van zo'n ander, overigens boeiend ge
halte, dat de archiefleer daar weinig soelaas biedt.
Hun vragen geven een andere dimensie aan het be
lang van archieven. En toch is ook dat een voor
beeld van het functioneren van archieven.
Nog een ander voorbeeld, ocenw bereidt een
notitie voor over cultuureducatie. Wat daarin cen
traal staat is integratie van cultuurhistorische in
formatie ten behoeve van onderwijs. Deze kans
moeten wij benutten, niet omdat dit tot voordeel
van een individuele archiefdienst strekt, maar om
dat er kennelijk een waarde is in de 'Bildung histo-
[107]