Veremgingsmeuws
Jaarrede van de voorzitter
betrokken te worden bij de strategieformulering
van de 'scheppers' van digitale publicaties en ar
chieven, waarbij een deel van de verantwoordelijk
heid bij de producent moet worden geplaatst.
Deze laatste conclusie gaat deels verder dan op het
congres is besproken; het geeft een antwoord op
een vraag die tijdens het congres aan de orde werd
gesteld voor bibliotheken, maar niet is beant
woord, zeker niet voor de archieven. Ketelaar geeft
daarmee een schot voor de boeg van een verdere
discussie. Want als dit congres tot iets aanleiding
gegeven heeft is het dat: verdere discussie over de
inrichting en het management van de conservering
op een internationaal vlak.
Mijns inziens heeft de ecpa in ieder geval vol
doende voer voor minimaal twee nieuwe congres
sen. Op het eerste congres (de volgorde die ik aan
houd is volstrekt willekeurig) dient na het formu
leren van de stand van zaken concreet in kaart te
worden gebracht hoe en op welke terreinen inter
nationale samenwerking tot stand te brengen is.
Het item 'internationale samenwerking' was een
van de uitgangspunten van het congres, maar
kwam niet zo goed uit de verf. Het tweede congres
zou gewijd moeten zijn aan een progressieve blik
op de digitale media: welke conserveringspolitiek
dienen we te realiseren voor alle digitale publica
ties en archieven die de komende jaren bibliothe
ken en archieven zullen bereiken Aan welke stan
daarden zal moeten worden voldaan Het is met
name bij deze laatste vraag dat aansluiting gezocht
zal moeten worden met de in ontwikkeling zijnde
standaarden binnen de automatiseringswereld; wil
men succes hebben in de realisering van conserve-
ringsstandaarden dan zal in een vroeg stadium aan
de industrie moeten worden medegedeeld welke
standaarden vereist worden door bibliotheken en
archieven. Het is dan ook noodzakelijk op het con
gres dat zich met deze problematiek bezighoudt
naast de traditionele deelnemers aan zulke con
gressen (wetenschappers, bibliothecarissen en ar
chivarissen) ook van informatici en automatiseer
ders een bijdrage te vragen.
drs G.J. van Busselmba
[104]
Tijdens de voorjaarsledenvergadering van de Ko
ninklijke Vereniging van Archivarissen in Neder
land op 24 april 1996 te Amsterdam sprak de
voorzitter, drs J.H.M. Wieland, de hier afge
drukte - als 'mededeling' geagendeerde - jaarrede
uit.
Het doet goed om hier in Amsterdam bij het Inter
nationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te
zijn, waar het archief van Bakunin en zoveel ander
anarchistisch materiaal berust. Van het anarchisti
sche denken gaan nog altijd belangrijke impulsen
uit, die naar mijn mening een essentieel ingrediënt
vormen voor een evenwichtige maatschappij. Een
evenwicht dat wordt bedreigd door de macht van
de rekenmachine en het instrumentele, die overi
gens hun eigen anarchie in zich dragen.
Ook om een andere reden is het goed hier te zijn.
Het laatste nummer van het Nederlands Archieven
blad vzn 1995 was gewijd aan organisatie en ma
nagement. Het interview met Jaap Kloosterman,
directeur van het iisg, vond ik daarin een welda
dig rustpunt. Hier is iemand aan het woord die de
inhoud van zijn vak belang rijk vindt en doel en
middelen van het bestaan van zijn instituut helder
onderscheidt. Het is aardig dat juist de directeur
van een categoriale instelling deze uitstraling
heeft.
Over de relatie openbaar archiefwezen en catego
riale instellingen zei Van Albada, een van de regen
ten van de nieuwe archiefschool, bij de viering van
de verzelfstandiging onlangs op 28 maart behar-
tenswaardige dingen. Als ik hem goed interpreteer,
is zijn stelling dat categoriale instellingen, samen
met andere uit de periferie van het archiefwezen,
zoals dat aangeduid wordt, zich bewogen hebben
naar het centrum. Ik ben het met hem eens, al
thans bij dat onderdeel van zijn toespraak. Ik vind
dat ook niet iets om te betreuren en te beschrijven
in termen van verloren of gewonnen terrein vanuit
het gezichtspunt van het openbaar archiefwezen.
Het is een feit en het heeft consequenties. Bijvoor
beeld voor de Koninklijke Vereniging van Archiva
rissen in Nederland. Een groot deel van de leden
van de Vereniging is werkzaam buiten de kring
van het openbaar archiefwezen of, helaas, werkzoe
kend. Meer dan voorheen zullen zij de richting en
het beleid van de Vereniging mede moeten bepa
len.
Dat betekent op het praktische vlak dat de oneven
wichtigheid van de bestuurssamenstelling, zoals
die traditioneel is, moet worden doorbroken. In de
ledenvergadering van oktober van het afgelopen
jaar heb ik dat al aangekondigd. Dat betekent ook
meer werk in secties en een sterkere positie voor de
secties. Daar zal in de toekomst veel moeten ge
beuren: aan de basis. Dat betekent ook een verrui
ming van de mogelijkheden om lid te worden van
de Vereniging. De conceptstatuten die later van
ochtend aan de orde komen, beogen hiervoor het
kader te scheppen. Uiteraard spreekt U daarover
mee en hebt U daarover het laatste woord.
De vensters moeten open blijven. Ontwikke
ling van het eigen vakgebied voltrekt zich niet in
een black box maar in wisselwerking met een ver
anderende maatschappij. Vernieuwing gaat soms
ongemerkt. De zoëven gesignaleerde ontwikkeling
is een heel geleidelijke geweest, een natuurlijk pro
ces. De vernieuwing van de archiefschool daaren
tegen ging heel anders, en in een ander tempo,
maar is eveneens van eminent belang. Volgens de
directeur van de archiefschool, Theo Thomassen,
was daar niet minder dan een Gideonsbende voor
nodig. Toen hij dat zei, keken Peter Sigmond en ik
elkaar even bedenkelijk aan.
[105]