ze communale organisatie verloor de Provinzial- landtag het karakter van standenvergadering. De leden van de Landtagv/e.rden voortaan gekozen uit de stads- en districtsraden en zij werden geacht hun stad of district op niet-politieke wijze te verte genwoordigen. Formeel was zelfs niet bekend tot welke partij zij behoorden, althans tot na de Eerste Wereldoorlog. Vanaf de invoering van algemeen kiesrecht en direkte Z,«Wtogf-verkiezingen in 1920 waren de leden daarentegen partijgebonden. Na de Tweede Wereldoorlog is Duitsland zoals be kend een bondsstaat geworden, een federatie van diverse Lander. Het land Nordrhein-Westfalen is ontstaan bij decreet van de Engelse militaire rege ring van 17 juli 1946. Het is in territoriaal opzicht naar één zijde (Westfalen) groter dan de oude Rheinprovinz, maar ontbeert anderzijds het zuide lijke deel van die provincie, dat tot Rheinland- Pfalz is gaan behoren. Over de vraag of er in de veranderde staatkun dige constellatie nog plaats was voor provincies is in Nordrhein- Westfalen lang gedebateerd. Voor standers van een zo effectief mogelijk bestuur meenden, dat een provinciaal bestuursniveau tus sen bondsland en Kreis overbodig was. Daar ston den voorstanders van het principe van 'staatsvrij' zelfbestuur in een bovenlokale communale cor poratie tegenover. Als alternatief voor de verdwe nen provincie propageerden zij met name in West falen de Landschaftdie zij beschouwden als histo risch gegroeide eenheid waarmee de bevolking zich daadwerkelijk verbonden voelde. Uiteindelijk heeft deze discussie geleid tot de vorming in 1953 van een tweetal Landschaftsverbandein Nordrhein- Westfalen, één voor het noordelijke Rijnland en één voor Westfalen en Lippe. Het gaat om com munale doelcorporaties die fungeren ten dienste van de deelnemende gemeenten en in theorie lós staan van zowel bonds- als landsregering. De Lands chaftsv er band Rheinland kan aldus als opvolger van de Provinzialverband der Rheinlande worden gezien. In de plaats van de Provinzialland- tag is de Landschafisversammlung gekomen. Deze heeft opnieuw vrij sterk het karakter van een verte genwoordiging van deelnemende districten en ste den, zoals de oude Landtag vóór 1920, al worden de lokale partijverhoudingen thans in de samen stelling verdisconteerd. De Landschafisverband Rheinland telt thans als wettelijke leden dertien Kreise en veertien kreisfreie steden (o.a. Aken, Bonn, Dusseldorp, Keulen en Leverkusen) in de beide regeringsdistricten Dusseldorp en Keulen. Er wonen in het aldus omvatte gebied op dit mo- ment ruim 10 miljoen inwoners. De Landschafisverband richt zich als communale doelcorporatie allereerst op taken die de participe rende gemeenten en districten niet alleen kunnen vervullen. Daarnaast zijn er taken die gemeen schappelijke belangen van participanten raken of die effectiever door één instantie kunnen worden uitgeoefend, alsmede taken die naar hun aard de Landschafi als geheel betreffen. Gedeeltelijk gaat het bij dit alles om autonoom communaal zelf bestuur, gedeeltelijk om vanwege de bondsstaat Duitsland of het land Nordrhein-Westfalen uitge oefend medebewind. De LandschafisverbandRheinlandkem voor de uit voering van zijn taken een bestuur onder leiding van de Landesdirektor. Dit bestuur kent op zijn beurt een aantal afdelingen voor afzonderlijke taakgebieden (o.a. sociale zorg, gezondheidszorg, wegenaanleg, cultuur) en daarnaast een groot aan tal buitendiensten met specifieke taken. Daarvan is de Archivberatungsstelle Rheinland er één. De begroting van de Landschafisverband voor 1996 betreft een bedrag van ca. 7,3 miljard mark, waarvan 3,9 miljard afkomstig is uit toegekende staatsmiddelen en belastingtoeslagen. Bij de uitga ven vormt de sociale bijstand met bijna 58,8% de grootste post, gevolgd door de zorg voor oorlogs slachtoffers en invaliden (10,7%). Openbare veilig heid en orde vormt met 0,03% de kleinste post, ter wijl de kosten van de zorg voor cultuur, begroot op ruim 132 miljoen mark, 1,8% uitmaken. Een verge lijkbaar bedrag is gereserveerd voor het onderwijs. Oprichting en geschiedenis De oprichting van de Archivberatungsstelle Rhein- landm 1929 was geen creatie volledig uit het niets. Sinds 1927 bestond er al een Archivberatungsstelle der Provinz Westfalen. Deze werd in het Rijnland [90] tot voorbeeld genomen. Bovendien was er in de eigen Rheinprovinz een instantie die al sinds lang actief was op het voor de Archivberatungsstelle be oogde werkgebied: het Staatsarchiv in Dusseldorp. Ook deze voorloper diende als voorbeeld, maar dan wel deels in negatieve zin Het Staatsarchivv/zs voortgekomen uit het in 1831 opgerichte Provinzialarchiv. In beide gevallen ging het om een staatsinstelling, uiteraard in de eerste plaats belast met het beheer van overheidsarchie ven. Maar al de eerste provinciale archivaris, Th. J. Lacomblet, moest volgens zijn instructie enig toe zicht houden op niet- overheidsarchieven in de provincie, met name stadsarchieven. De bedoelde instructie voorzag in een regelmatige bezichtiging van de stadsarchieven en in rapportage over de voortgang van de daar verrichte ordeningswerk zaamheden. Bovendien moest de provinciale ar chivaris ervoor zorgen, dat van de inventarissen en de belangrijkste oorkonden afschriften voor zijn eigen archief zouden worden vervaardigd. Hoewel de stadsarchieven dus van nu af door de provinciale archivaris konden worden gevisiteerd, was van een echte inspectie in de zin waarin het huidige Nederlandse archiefwezen die kent geen sprake. Er was geen archiefwet op basis waarvan de landsoverheid toegang kon eisen (de Oberprasident moest over openstelling van de archieven voor de provinciale archivaris met de burgemeesters on derhandelen) en er was ook geen beoordelingsbe voegdheid, normering of mogelijkheid tot opleg ging van sancties. Met name de laatstgenoemde bepaling in Lacomblets instructie laat zien, waar het accent lag. Het was niet zozeer de bedoeling ar chiefdiensten ter plaatse te doen ontstaan, dan wel te stimuleren dat zoveel mogelijk historisch mate riaal op de een of andere wijze ter beschikking van de overheid zou komen. In dit verband dient te worden gewezen op de eerder (1820) door staats kanselier Hardenberg geuite wens, dat de Pruisi sche staatsarchieven zoveel mogelijk waardevol materiaal uit niet-overheidsarchieven zouden ver werven of - voorzover dit niet mogelijk was - dit materiaal ten eigen nutte zouden laten afschrijven. Deze wens is tot in het begin van onze eeuw in dienstinstructies opgenomen. Provinciaal archivaris Lacomblet heeft inder daad regelmatig stads- en tevens andere niet-over- heidsarchieven bezocht. Hij heeft daarbij ook de beheerders van advies gediend. Onder de opvol gers van Lacomblet is deze bemoeienis van het staatsarchief te Dusseldorp met de niet-staatsar- chieven nog gegroeid. Enkele bedreigde stadsar chieven werden in Dusseldorp gedeponeerd (Gu- lik 1866, Dinslaken 1868), evenals bijvoorbeeld de oudste oorkonden van Emmerik (1878). Rond 1900 reserveerde Th. Ilgen bij de bouw van een nieuwe behuizing voor het Staatsarchiv zelfs een hele verdieping als depotruimte voor dergelijke ar chieven. Ilgen had als directeur van dit archief ook de beschikking over een aantal medewerkers die zich speciaal met ordenings- en adviseringswerk- zaamheden ten behoeve van niet-staatsarchieven bezighielden. Hieraan dankt onder meer het oud archief van de stad Kleef zijn ordening en inventa risatie (ca. 1908, door O. R. Redlich) Op de lange duur bleek deze situatie niet bevredi gend. Het Staatsarchivkrteg tijdens de Eerste We reldoorlog en in de daaropvolgende jaren van gro te inflatie te maken met bezuinigingen en moest dientengevolge de dienstverlening beperken. Vele archieven kenden mede daardoor geen adequaat beheer, als gevolg waarvan vele bescheiden van vóór 1800 verloren dreigden te gaan. Tezelfder tijd zorgde de na 1918 opkomende Heimatbewegung voor een sterke verbreiding van het besef, dat ar chivalia als Schriftdenkmaler in belang met de Kunstdenkmalervergelijkbaar zijn. In dit licht be zien is het logisch, dat de Provinzialverband, die zich al lang met monumentenzorg in traditionele zin bezighield, zijn bemoeienissen nu ook tot de zorg voor de niet- overheidsarchieven ging uit strekken. Het voorstel daartoe werd in juli 1928 gedaan door de voorzitter van de provinciale Landtag, Oberbürgermeister Karl Jarres van Duisburg. Hij wees in dit verband op de steun die de Heimatmu- seen al sinds enige tijd van de provincie ontvingen. Een plan om de Verband der Rheinischen Heimat- museen ook de kleinere niet- overheidsarchieven onder zijn hoede te laten nemen was overigens ge strand op het feit, dat in de praktijk het eigenlijke museumwerk het archiefwerk volledig bleek te overschaduwen. Jarres wees in zijn pleidooi verder [911

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1996 | | pagina 28