De Archivberatungsstelle Rheinland Haar werk ten behoeve van de gemeentelijke archieven' Bert Thissen [88] Wie regelmatig te maken heeft met het archiefwezen bij onze oosterburen komt vroeg of laat de namen tegen van de Archivberatungsstelle Rheinland en van haar zusterinstelling, het Westfalische Archivamt (tot 1980: West- fdlisches Landesamtfiir Archivpflege)Het gaat om instellingen van een ty pe dat wij in het Nederlandse archiefwezen niet kennen en dat wij ook moeilijk kunnen plaatsen Vaak denken we aan een 'soort archiefinspec tie'. Inderdaad zijn er belangrijke overeenkomsten met de Nederlandse ar chiefinspectie zoals die in de praktijk functioneert, maar een inspectie in eigenlijke zin is de Duitse instelling nu juist nfet.De onderstaande uiteen zetting over de Archivberatungsstelle heeft een dubbel doel. In de eerste plaats wordt beoogd, enige duidelijkheid te verschaffen over de instelling zelf. Veel van hetgeen hierover te zeggen valt, geldt overigens ook voor het Westfalische Archivamt. Daarnaast is het de bedoeling om via een beschrij ving van de historische en actuele context van de Archivberatungsstelle enig licht te werpen op de toestand van het archiefwezen in het noordelij ke Rijnland in het algemeen. Deze wijkt op een aantal punten nogal sterk af van hetgeen wij in Nederland gewend zijn. De Archivberatungsstellebz- strijkt met haar werkzaamheden in principe het hele terrein van de niet- overheidsarchieven: stedelijke en districtsarchieven, familie- en huisar chieven, kerkelijke archieven, enz. Om praktische redenen moet hier wor den gekozen voor een beperking tot het 'communale' deel van het werkterrein: archieven van steden en landelijke gemeenten en van distric ten KreiseDeze zullen in het vervolg alle worden aangeduid als 'ge meentelijke' of'communale' archieven. De institutionele context: Provin zialverband der Rheinprovinz en Landschaftsverband Rheinland De Archivberatungsstelle Rheinland is op 5 maart 1929 in het leven geroepen door een besluit van de Rheinische Provinziallandtag, het 'parlement van de Provinzialverband der Rheinprovinz. Sinds 1953 vormt zij een speciale dienst van de Land schaftsverband Rheinland (en met ingang van maart 1996 is zij met de dienst voor de musea ver enigd in het Rheinische Archiv- und Museumsamt (deze zeer recente ontwikkeling blijft hier verder buiten beschouwing). Voor een goed begrip van de plaats van de Archivberatungsstelle is het no dig, de bovengeschikte organen nader te bekij ken. In de Pruisische Rheinprovinz, die het gebied van Kleef tot Saarbrücken omvatte (zie kaart), werd in de eerste helft van de negentiende eeuw de rege ring namens de staatsoverheid uitgeoefend door een Oberprasident te Koblenz, die in de provincie diverse regeringsdistricten Regierungsbezirkeon der zich had. Daar stond sinds 1826 de Rheinische Provinziallandtag tegenover. Dit was een staten vergadering naar middeleeuws voorbeeld, met vertegenwoordigers van vier standen (rijksonmid- dellijke vorsten, ridderschap, steden, landelijke gemeenten) onder voorzitterschap van een van re geringswege benoemde Landtagsmarschall. Deze statenvergadering was in het leven geroepen als orgaan van provinciaal zelfbestuur, met boven dien een zeer bescheiden adviserende rol inzake wetgeving die het Rijnland rechtstreeks betrof. Feitelijk ontwikkelde zij zich bij onstentenis van een nationaal Pruisisch parlement in de jaren voorafgaand aan het revolutiejaar 1848 tot hét Rijnlandse forum voor het politieke debat over de nationale constitutionele vraagstukken. Aan zelfbestuur kwamen de statenleden daarentegen in deze periode amper toe. De Landtag had we liswaar vanaf het begin de zorg voor een aantal provinciale instellingen (onder meer een krank zinnigengesticht in Siegburg, een werkhuis in Brauweiler en een vroedvrouwenschool in Keu len), maar stond bij de uitoefening van deze zorg in sterke mate onder voogdij van de regering, me de als gevolg van het ontbreken van een eigen budget en een eigen permanent bestuurapparaat. Nadat het constitutionele debat tijdens de periode van de Reaktie in de jaren '50 was gesmoord, kwam de nadruk bij de activiteiten van de Landtag van- zelf meer op het zelfbestuur te liggen. Eerste po gingen om daaraan meer inhoud te geven en om zich enigermate uit de knellende greep van de rege ring te bevrijden werden vanaf vanaf ca. 1865 on dernomen. Een doorbraak kwam met de Duitse eenwording in de jaren 1866-1871. Er werden in deze periode gebieden als Kurhessen en Hannover geannexeerd, die zich tegen een volledige onder werping aan de centrale regering verzetten. Dit verzet leverde hun een provinciaal statuut op dat voorzag in méér zelfbestuur dan de oude Pruisi sche gewesten tot dusver hadden gekend. Tegelijk daagde bij de regering in Berlijn het besef, dat voor het welslagen van de Pruisische politiek van een wording een bestuurlijke prijs in de vorm van een zekere mate van decentralisatie moest worden be taald. Bismarck achtte thans de situatie uit de tijd dat over elke futiliteit 'durch fünf Instanzen bis nach Berlin gegangen wird'. Het resultaat was, dat ook aan de vanouds tot Pruisen behorende gewes ten meer zelfbestuur werd toegekend. De Rheinprovinz ontving op 8 juni 1871 een Landtagsabschiedvan deze strekking. In de daarop volgende jaren zou de Landtag&z beschikking krij gen over eigen middelen in de vorm van een vaste jaarlijkse uitkering van staatswege, zo nodig aan te vullen met provinciale toeslagen op belastingen en zelfstandig aan te gane leningen. Vanuit de Land- tagwerd een semi-permanent provinciaal bestuur gerecruteerd, dat vanaf 1875 onder de permanente leiding kwam te staan van een Landesdirektor (na 1897: Landeshauptmanri). Het provinciale taken pakket werd uitgebreid met o.m. de ondersteuning van kunsten en wetenschappen en monumenten zorg. In 1887 werd - met een door de Kulturkampf veroorzaakte vertraging van twaalf jaar - een pro vinciewet voor het Rijnland ingevoerd waarbij de Provinzialverband der Rheinlande tot stand kwam, bedoeld als koepelorganisatie van de diverse ge meenten (13 steden en 63 Landkreisi). Binnen de- [89]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1996 | | pagina 27