ten stellen, een tweede huwelijk aangegaan met de
weduwnaar Albert van Westerhoff, predikant in
Lingen (aan de Eems). Van Westerhoff was geen
onbekende. Hij was via zijn eerste vrouw verwant
aan een tante van Joan Huydecoper. Hij was van
goede komaf, maar niet erg bemiddeld en onder
zijn familieleden waren diverse lieden met een ma
gere reputatie. Van Westerhoff cultiveerde zijn
zwager in Amsterdam nadrukkelijk, onder meer
door hem regelmatig te voorzien van royale partij
en ham. Zelf wilde hij graag weg uit Lingen en bo
vendien hoopte hij op hulp voor zijn noodruftige
familieleden. Huydecoper zorgde, mede op aan
dringen van zijn tante, voor een baantje voor een
van Van Westerhoffs zwagers, maar zijn broer
Coenraat van Westerhoff kon hij niet helpen. Hij
kon nu eenmaal niet iedereen die aan hem zelf of
aan zijn vrienden verwant was van dienst zijn.
Maar hij beloofde zijn best te zullen doen om hem
bij een andere gelegenheid te helpen. Huydecoper
deed intussen een poging om Van Westerhoff zelf
de kans te geven om predikant in Maarssen te wor
den, maar toen hij in het dorp op weerstand stuitte
gaf hij die poging op.12 Van Westerhoff bleef Huy
decoper cultiveren. Hij schonk zijn oudste zoon
een boek en stuurde in het voorjaar trouw zijn
hammen. Huydecoper nodigde hem uit om te
komen logeren op zijn buiten. Maar intussen ver
oorzaakten Van Westerhoffs broers voortdurend
moeilijkheden. In januari 1676 ontving Joan Huy
decoper een brief van zijn zuster Constantia, waar
in ze 'niet sonder beschaemptheit' liet weten dat
haar man 'vrij wat verlegen' was met zijn jongste
broer Coenraat, die, 'van de studie afgerackt, ge
heel kompt te vervalle en door melancolie half
geck wort'. Huydecoper had ooit beloofd iets voor
deze broer te doen en aangezien hij nu de beschik
king had over een schippersplaats, was het mis
schien een idee om degene die de schippersplaats
zou krijgen jaarlijks een bedrag te laten uitkeren
aan Coenraat. Constantia schreef haar broer dat ze
het gênant vond om hem met dit geval lastig te val
len, maar ze hoopte dat hij Coenraat toch hulp zou
willen geven: 'ick sou soo danckbaer weese als of
ick het genoten hadt, alsoo ick door medogen met
hem verleege ben'.13
Huydecoper liet zijn zuster weten dat ze Coen
raat maar eens langs moest sturen, dan zou hij hem
wel aan een baan helpen. Maar ze meldde dat
Coenraat eigenlijk niet in staat was om een serieu
ze baan aan te nemen, omdat hij zodanig was 'ver
vallen, dat hij vrij wat fantiseert'. In plaats van
Coenraat stuurde ze daarom een zwager, Hendrik
Bruijningh, 'een seer eerlijck en neerstich man', die
in problemen was geraakt doordat hij veel schade
had geleden in de oorlog. Als Huydecoper Bruij
ningh een baan zou bezorgen, dan zou die de arme
Coenraat kunnen onderhouden. 'Indien ick het
selver moeght van doen hebben, sou UEd soo
moeielijck niet durven vallen, maer al dewijle UEd
an mijn man heeft gelieve toeseggingh te doen over
3 a 4 jaer.soo heeft hij se daer mede getroost', al
dus Constantia, die niet vergat haar broer uit te
nodigen om te komen logeren. Van Westerhoff
stuurde weer een partij hammen. Huydecoper be
dankte hem daarvoor, maar sloeg de uitnodiging
om te komen logeren af. Hij had het te druk als
burgemeester. Van Westerhoff drong vervolgens in
een brief opnieuw aan op hulp voor Coenraat.14
Nadat Van Westerhoff in december 1676 was
benoemd tot predikant van Sloterdijk bleef hij
pressie uitoefenen op Huydecoper. Hij wilde dat
Huydecoper bij het begeven van een baan zou be
palen dat de begunstigde een deel van de inkom
sten aan hem zou moeten uitkeren. Huydecoper
ging daar niet op in en tenslotte liet Van Wester
hoff zich op verwijtende toon ontvallen dat het
'niet onbetamelijck soude sijn, meerder genegent-
heijt voor sijne familie en kinderen te hebben'. Nu
had Huydecoper er genoeg van. Hij wilde best er
kennen dat hij publiekelijk, tijdens een maaltijd,
aan zijn zuster had beloofd dat hij hen zou helpen,
maar hij wenste zelf te bepalen hoe en wanneer hij
dat zou doen. En wat het zorgen voor familie be
treft was zijn zwager wel de laatste die hem verwij
ten kon maken. Het was onbegrijpelijk hoe weinig
Van Westerhoff zich gelegen liet liggen aan 'de
plicht die een vader aen sijne kinderen is verobli-
geert te presteren'. In de zorg voor zijn kinderen
werd hij nog overtroffen door 'het minste van alle
onredelijcke schep selen', want hij had, ten koste
van zijn kinderen, meer dan een derde van zijn
vrouws kapitaal verkwanseld om 'de bedrigerijen
en boevestuckken' van zijn broer Arent te 'bedeck-
ken'. Bovendien had hij, om zijn 'credit daer mede
te stijven', derden inzage gegeven in het testament
[64]
van Huydecopers vader, en daardoor familiezaken
prijs gegeven aan vreemden.
Huydecoper beschouwde die zaken als 'sensible
affronten' die hij niet van plan was te vergeten. 'Ick
sal als oom ten opsicht van ue kinderen... eens
vragen waer de ƒ6000 door ue verkofte actiën sijn
vervlogen', schreef hij venijnig. En voorts wilde hij
zijn zwager nog een andere retorische vraag stellen,
namelijk of het niet zijn bedoeling was geweest,
toen 'men sonder houlijckse voorwaerden sig ten
ze houlijck begaft, de vrou te bedrigen'. Huyde
coper had zelf meegemaakt dat Constantia haar
man had verweten dat hij haar kapitaal had ge
bruikt om de crediteuren van zijn broer Arent te
betalen. 'Uijt alle het welcke wel klaerlijck blijckt
hoe varre bij ue de vaderlijcke plicht omtrendt sij
ne kinderen en die van een vroom man wordt ge-
nonchaleerdt en tersijden gesteldt'.
Huydecoper vond het schandelijk dat zijn zwa
ger meer 'affectie en genegentheijdt' toonde voor
'een snooden bedrieger' als Arent van Westerhoff
dan voor zijn kinderen. En als Van Westerhoff
dacht dat hij al die 'excessive verlisen', door hem
'moetwillens veroorsaeckt', kon compenseren met
geld uit door Huydecoper te leveren banen of uit
keringen, dan had hij het mis. Hij hoefde ook geen
beroep te doen op Huydecopers plichten ten op
zichte van zijn zuster, want die wist destijds, toen
ze trouwde, met wie ze in zee ging. Mijn zuster, zei
Huydecoper, 'die ue nevens alle sijne broeders en
susters heeft getroudt, meen ick daer mede om te
laaten springen, sonder haer wel- of qualijck varen
mijn enigermaten aen te treckken'.
Ten slotte had hij er zorg voor te dragen dat 'het
getal der boeven' in Amsterdam niet toenam en
dus zou hij Coenraat van Westerhoff daar geen
baantje geven.
Het duurde een maand voordat het echtpaar
Van Westerhoff voldoende moed had verzameld
om Joan Huydecoper te gaan bezoeken. Het zal
een pijnlijke visite zijn geweest, maar Van Wester
hoff kon er op wijzen dat hij voor een dilemma
stond. Hij moest natuurlijk om de toekomst van
zijn kinderen denken, maar ook om de reputatie
van zijn familie, en hij was moreel verplicht zijn
naaste verwanten te helpen. In de maanden daarna
werden de verhoudingen vrij snel genormaliseerd.
Van Westerhoff kwam nog eens op visite, en no
digde Huydecopers zoons uit om te komen eten.
Huydecoper kwam zelf ook een keer in Sloterdijk
eten en een jaar later was hij weer bereid om een
protégé van Van Westerhoff tot turfdrager te be
noemen. Kort daarop werd Van Westerhoffs zwa
ger Bruijningh benoemd tot klerk op de stedelijke
thesaurie.
In februari 1684 onderzocht Huydecoper of Al-
bert van Westerhoff niet tot predikant in Amster
dam zou kunnen worden beroepen, en in maart
van dat jaar gebeurde dat inderdaad. Later bezorg
de Huydecoper een van Van Westerhoffs zoons
nog een baantje, en na de dood van zijn zuster
mocht de oude Huydecoper nog gaarne een goed
glas drinken met zijn zwager, die hem tot zijn dood
toe elk voorjaar bleef voorzien van hammen.
Huydecoper maakte er geen geheim van dat hij
zijn openbare ambten benutte om de zijnen te hel
pen. Niet zonder trots meldde hij in 1674 in een
brief dat hij er dankzij het burgemeesterschap in
was geslaagd 'enige van mijne vrinden met lucrati
ve en honorable ampten te versien'. Hij wees er
met name op dat hij zijn zwager Everard Scott tot
raadslid had helpen benoemen, 'beter doende als
diegene, die, haare swagers postponerende, vrem-
de hebben geprefereerdt'. Hij kon weinig begrip
opbrengen voor een collega die een familielid be
wust negeerde: 'sijnde tegens de reeden en alle
maximes van maechtschap, die het met malkande
ren beoorden te houden'.
Huydecoper nam aan dat zijn zwager Samuel Tim
mermans er wel begrip voor zou hebben dat hij
diens protégé niet benoemde, aangezien hij zelf be
hoeftige verwanten had die geholpen moesten
worden. Niemand kon van Huydecoper verlangen
'vremde voor behoeftige vrinden te prefereren'.15
Dat bestuurders behalve het algemeen belang de
zaak van hun familie dienden was in Huydecopers
kringen volkomen geaccepteerd, al werd er wel
eens gebromd als iemand daarin erg ver ging. Maar
dat had geen gevolgen zolang men zich aan de re
gels hield. De basis daarvan was dat een dienst
impliciet een wederdienst waard was, maar dat het
een morele verplichting moest blijven. De weder
dienst zou tezijnertijd verricht moeten worden en
[65]