Huydecoper ontmoette veel mensen, in formeel en informeel verband: thuis, in vergaderingen, in openbare gelegenheden, en onderweg. Hij sprak vooral met familieleden en collega's, en met som mige van hen hield hij 'correspondentie', wat wil zeggen dat er brieven, geschenken, uitnodigingen en visites werden uitgewisseld. Van die uitwisse ling hield Huydecoper ook aantekening. Hij maakte copieën van al zijn uitgaande brieven en noteerde of hij geschenken had ontvangen of ver strekt. Voor het versturen van brieven bestond meestal wel een concrete zakelijke aanleiding, maar ze wer den tevens gebruikt om te informeren naar het welzijn van de geadresseerden en om hen op de hoogte te stellen van het laatste nieuws uit de eigen kring. Een niet onbelangrijk deel van de corres pondentie bestond uit uitnodigingen voor plechti ge of informele bijeenkomsten. Het kon gaan om maaltijden, logeerpartijen of feesten, of om cere moniële gebeurtenissen als een doopplechtigheid, een bruiloft of een begrafenis. De briefwisseling diende dus om contacten te onderhouden. Het zelfde gold voor de uitwisseling van geschenken. Soms ging het om een partij ham of een half lam of iets van dien aard, meestal om kleinere dingen: zelfgekweekt fruit, een schoteltje vis of iets derge lijks, maar het werd altijd trouw genoteerd. Zulke geschenken werden zelden geheel vrijblij vend gegeven: soms golden ze als bedankje voor bewezen diensten, vaak bereidden ze rechtstreeks of op termijn de weg voor een verzoek. Dat het meestal niet om de geschenken zelf ging, blijkt wel uit het feit dat Huydecoper ze vaak botweg doorgaf aan derden. Een karakteristieke notitie luidde: 'met een haes vereert, die wederom aen nicht M. Trip vereerde'. Een andere keer noteerde hij de ontvangst van een kabeljauw waarvan hij onmid dellijk vijf moten doorstuurde aan een zwager. Zo kon hij gratis een royaal gebaar maken. Soms liet de kwaliteit van de cadeaux daarvoor te veel te wensen over. Huydecoper noteerde de ont vangst van twee 'lompe en scheve noteboomen', en in december 1700 kreeg hij zulke 'slegte taback' dat hij die aan geen fatsoenlijk mens kon aanbieden, met als gevolg dat hij de tabak twee maanden later maar aan een predikant 'vereerde'3 Huydecoper ontving regelmatig geschenken uit West- en Oost-IndiëA De aard van die geschenken was wel vergelijkbaar met de gebruikelijke, maar ze hadden daarnaast de waarde van het exotische. Huydecoper was vooral geïnteresseerd in uitheem se planten, maar hij stelde ook belang in andere produkten van vreemde culturen.5 Het was wel zaak daar met de nodige subtiliteit op in te spelen. In 1683 schreef hij aan een neef in Indië: wat u heeft bewogen 'om mijn z oesterschelpen te sen- den en weet ick niet, en vondt mijn seer gesurpre- neert, als wanneer ider van deselve naulijcks door 3 man in mijn huijs kosten werden gedragen... de wijl soodanige presenten én ue én mijn bespotte- lijck maecken.soo sal UEd sig in het toekomende van soodanige extravagances dienen te wachten Op 28 augustus 1676 meldde Huydecoper de ont vangst van 'een ongemene schone spreckende West- indische rave' en een 'aerdigen aep'. 'Ons huijs werdt te kleijn, en sal soodoende in een arcke Noë veranderen', schreef hij vanuit Amsterdam aan zijn vrouw, die op het buiten Goudesteijn verbleef. De volgende dag moest hij rapporteren dat de aap 'het schencktafeltje met een fles, al de drinckglasen en ons porcelijn olipotje' had omgegooid en gebro ken. Hij zond de aap daarom maar terug aan dege ne die hem cadeau had gedaan, temeer omdat hij als vader van zes kinderen 'dog redelijck van sprec kende apen' was voorzien. Een geschenk was een teken van genegenheid, van goede wil, een nadere aanhaling of een bevestiging van bestaande betrekkingen. Als de ontvanger het in dank aanvaardde, verklaarde hij zich expliciet of impliciet 'verobligeert', wat zoveel wilde zeggen als dat er een beroep op hem kon worden gedaan, en dat hij bereid was om het gebaar tezijnertijd te be antwoorden met een dienst of een gunst. Behalve de inkomende en uitgaande personen en geschenken werden in de dagregisters ook verleen de diensten en ontvangen wederdiensten vermeld. De dagregisters waren vooral een lopende balans, waarin credit en debet werden gewogen - niet op [60] het financiële, maar op het sociale vlak. Door nauwkeurig te noteren voor wie hij iets had gedaan en wie wat voor hem had gedaan, kon Huydecoper exact bijhouden bij wie hij krediet had en aan wie verplichtingen. Tegenover de 'presenten bij mij ontfangen' stonden de 'presenten door mijn geda- en', tegenover de 'vrinden die bij mij sijn gelogeert' stonden de 'vrinden daer ick logeerde'. Op de cre ditzijde telden vooral de 'ampten door mijn bege ven'. Als Huydecoper iemand aan een baan hielp, markeerde hij die gelegenheid door in zijn dagre gister een wijzende vinger in de marge te tekenen. Voor het jaar 1659 maakte Huydecoper expliciet de balans op. Hij selecteerde uit zijn dagregister al le gelegenheden dat hij iemand een present had ge daan of een dienst voor iemand had verricht en plaatste die onder de kop 'notitie van die gene de- welcke door mijn verobligeert sijn'. Daar tegen over plaatste hij de 'notule van de parsoonen aen de welcke verobligeert ben'.6 Daarnaast was er nog een categorie 'disobligatie', waaronder gevallen van belediging en ondankbaarheid werden ge schaard, acties waarmee alleen maar schuld was ge creëerd en reputatie verloren. In een enkel geval werd onbeleefd gedrag met op zet gebruikt om onaangename personen af te schudden. Zo noteerde Huydecoper dat hij zijn zuinige neef Hoeufft 'seer koeltjes, sonder eten of drincken' had ontvangen, 'waermede ick van dien girigen quidam ben ontslagen'. Een soortgelijke behandeling viel ook de heer van Zevenaar ten deel, die hij 'door froide mines de aversie van sijn persoon genogsaem deedt blijcken'. Als Huydecoper zelf op een dergelijke wijze werd behandeld was hij minder tevreden. Toen hij in 1679 een zieke tante wilde bezoeken, en te horen kreeg dat zijn belangstelling niet op prijs werd ge steld, vond hij dat 'een refus dat seer vileijn en in- pertinent was'. In zulke gevallen was hij zeer ver ontwaardigd, en vond hij dat onbeschoftheden dienden te worden gevolgd door excuses of revan che. Onbeschoft gedrag en beledigingen konden niet zomaar passeren: iemands reputatie vormde een essentieel onderdeel van zijn sociale vermogen. Daarom noteerde Huydecoper nauwkeurig alle za ken waarmee hij eer had ingelegd en de gelegenhe den dat zij n eer was aangetast. Eervol waren vooral de openbare functies die hij vervulde. Het feit dat hij de 'res publica' diende was op zichzelf al eerbiedwaardig: het betekende dat hij behoorde tot de 'treffelijksten en wijsten' van de stad - een status die werd onderstreept door de eer die hem werd bewezen tijdens plechtige ce remonieën en maaltijden. Eer was dus in de eerste plaats verbonden met so ciale status, maar daarnaast was het van belang dat men voldeed aan de bij die status passende nor men. Voor een goede reputatie was vooral een on besproken levenswandel van belang. Dat gold voor iedereen, maar in het bijzonder voor mensen in de positie van Huydecoper, 'persoonen die boven vee- Ie in eer en aensien sijn gesteldt'. Krenking van zijn eergevoel leidde bij Huydecoper steeds tot hevige woede. Aantasting van eer vroeg om revanche.7 Maar vaak was men niet in de posi tie om onmiddellijk revanche te nemen. Huydeco per had zich erbij neergelegd dat hij te maken kreeg met 'affronten die men (niet anders kunnen de) al kroppende moet verduwen tot beter occasie'. Het was dikwijls nodig 'den politique te speelen'. Maar ernstig gezichtsverlies kon in het openbaar niet worden geleden. Dat dreigde bij een voorval dat plaats vond in januari 1671. Er heerste op dat moment tweespalt in het Amsterdamse stadsbe stuur en dat leidde enige keren tot heftige woor denwisselingen in het openbaar. Tijdens een maal tijd in het Oostindisch huis werd Huydecoper aan gesproken door Cornelis van Vlooswijk, die hem toeriep: 'Heer Maerseveen, siet, daer is den Heer Pancras, die sijt, dat ghij overspel bedrijft'. Hij ver telde ook wanneer en met wie, namelijk met de vrouw van makelaar Godin, anderhalf jaar eerder. Nicolaas Pancras stak geschrokken 'sijn vingeren omhooch' en zei 'dat hij, sijn vrouw ende kinderen mogen gestraft werden soo sulx waer is'. Maar Van Vlooswijk hield vol dat Pancras die roddel had ver spreid en dat diverse andere regenten daarvan ge- [61]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1996 | | pagina 13