[57]
Verder schreven enkele geleerden hun autobio
grafie op uitnodiging van hun uitgevers. Die van
Gerard Vossius (1577-1649) is in handschrift in
verschillende stadia bewaard gebleven. We hebben
een eerste versie in de eerste persoon, en een defini
tieve versie in de derde persoon. Deze laatste werd
in 1625 gepubliceerd in een werk over de universi
teitsrad Leiden, Athenae Batavae, waarin ook an
dere autobiografieën van Leidse hoogleraren wa
ren opgenomen.14 Uitgevers hebben van oudsher
een stimulerende rol gespeeld in het ontstaan van
autobiografieën, vooral die van beroemdheden.
Motieven om te schrijven
Waarom werden egodocumenten geschreven? En
veranderden de motieven van de auteurs in de loop
der tijd? Bij het beantwoorden van deze vragen
kunnen we onderscheid maken tussen de motie
ven waarvan de auteur zich bewust was, en de die
per liggende, vaak onbewuste motieven. We zullen
ons hier beperken tot de motieven die expliciet
door de auteurs zelf gegeven zijn. Ze lieten zich
daarover uit in niet minder dan 151 gevallen.
In elk geval gaat het er vaak om dat men iets wil
vastleggen om te voorkomen dat men het vergeet.
Toen Coenraet Droste rond 1720 besloot zijn me
moires op papier te zetten gaf hij als reden 'op dat
sulx niet verdwyne uyt myn geheugchenis'. De
Rotterdamse schilder Gerard van Nijmegen ver
woordde dit motief bloemrijker in zijn verslag van
een reis naar Duitsland: 'Ik schrijf voor mijzelve
en voor mijn waardige echt- en reisgenote, om, als
wij oud zijn geworden, als wij tesamen niet meer
kunnen reizen dan naar de Hemel, om dan in 't
hoekje van den haard, in onze armstoel gezeten, in
tussenpozingen van hoest, jicht, rumatique pij
nen, of van alle tegelijk dan nog eens te kun
nen leezen, of horen leezen, hetgeen wij op onze
reizen gezien, gehoord, en gedaan hebben en daar
om wil ik zelf [s] over beuzelingen bijzonder zijn'.
De hoogleraar G.W. Vreede (1809-1880) begon
zijn autobiografie alsvolgt: 'Sedert eenige weken
ambteloos en ten gevolge zoo [wel] van een ernstige
ziekte als van gebreken van mijn gevorderde leef
tijd niet zelden moe en afgemat, wil ik trachten
mijn geest op te wekken door het aandenken te
verfrisschen van hetgeen mij tot heden van mijne
jeugd af is wedervaren'. Het vastleggen van herin
neringen is natuurlijk het meest fundamentele
motief om egodocumenten te schrijven, en is in
veel andere teksten impliciet aanwezig.
Een motief dat altijd met het schrijven van egodo
cumenten wordt verbonden is introspectie. Maar
als expliciet genoemd motief vinden we het op
merkelijk weinig terug, en dan alleen in teksten
van na het midden van de achttiende eeuw. Het
blijkt evenwel dat niet zozeer introspectie het mo
tief bij uitstek was om egodocumenten te schrij
ven, maar juist communicatie. Veel egodocumen
ten, misschien zelfs de meeste, werden geschreven
voor het eigen nageslacht. In tachtig procent van
de gevallen waarin een auteur spreekt over zijn
motieven, wordt dit genoemd. Reisjournalen wer
den vaak geschreven voor thuisgebleven familiele
den. Dat geldt zeker voor de journalen van grand
tours, die jongelieden maakten, die vooral een
verslag waren voor de ouders die de reis hadden
betaald.
Dagboeken en vooral autobiografieën waren be
doeld als een schakel tussen twee generaties. Ze
werden door ouders voor hun kinderen geschre
ven.15 Misschien geldt dat voor meer dan de helft
van de gevonden teksten. In veel gevallen blijkt
impliciet dat de nazaten het beoogde leespubliek
zijn. Maar tal van auteurs hebben het expliciet ge
noemd. De predikant Gerardus Schepens schreef
zijn autobiografie in 1609, drie weken voor zijn
dood, '[op]dat mijn lieven kinderen weten zou
den, hoedanige genade mij de Here bewezen
heeft'. Een andere predikant uit deze tijd, Willem
Baudartius, beschreef zijn leven in de hoop dat dit
zijn zoon 'ergens in vordelijk zal konnen wezen'.
De Haagse schoolmeester en dichter David Beck
hield in 1624 een dagboek bij 'om te bewaren tot
een zoete gedachtenisse voor mijn lieve kinderen'.
Een Rotterdamse koopmansdochter begon in
1785 een dagboek bij te houden met veronderstel
ling: 'misschien zal 't van eenig nut zijn voor mijn
kinderen, als ik die eens zal hebben'
Ontroerend is de aanhef waarmee J. G.J. de Breto-
[56]
ne, geboren in 1711, en rector van de Latijnse
school te Venlo, zijn autobiografie begon. Deze
was bestemd voor zijn drie kinderen, en met name
ook voor zijn zoon Joannes, 'aan welke laatste de
Almachtige God zijn verstand wedergeve, dat na
de kinderziekte verloren is, en hierdoor aan hem
genadelijk vergunne deze mijne aantekeningen
met begrip te mogen lezen'. De Hoornse kaashan
delaar Jan Pet (1799-1862) schreef eveneens voor
de kinderen, en zijn autobiografie was bedoeld als
vergoeding voor het feit dat hij ze in materieel op
zicht zo weinig kon nalaten. Daniël Jordens
schreef zijn autobiografie in 1839, naar aanleiding
van het vertrek van zijn zoon naar Indië. hij zette
erboven 'Nota voor mijnen kinderen', en begon
met de uitleg 'dat de denkbeelden van bejaarden
voor jongelieden dikwijls nuttig kunnen zijn, al
ware het slechts om hen met de wezendlijke ziels
gesteldheid van afgestorvene betrekkingen bekend
te maken'. Ocker Repelaer (1759-1832), in 1798
gearresteerd wegens contra-revolutionaire activi
teiten, vreesde ter dood veroordeeld te worden, en
schreef een autobiografie bij wijze van afscheid aan
zijn familieleden.
Een egodocument is dus vaak een familiedocu
ment, en dat is de relatie waar het vandaag om
gaat. De meeste egodocumenten hebben we dan
ook gevonden in familiearchieven, ze werden be
waard door nazaten van de schrijver (of schrijf
ster), soms eeuwenlang. Zowel dagboek en auto
biografie hebben wortels in het familieboekje.
Familieboekjes zijn schriftjes waarin feiten,
meestal data van geboorte, huwelijk en overlijden,
binnen een familie zijn opgetekend. Soms groeien
dergelijke zakelijke boekjes uit tot een egodocu
ment.
Het autobiografische schrijven blijkt in meerdere
opzichten familiegebonden te zijn. Er zijn families
waar, al vanaf de zeventiende eeuw, het schrijven
van autobiografieën of dagboeken een traditie is.
Bijvoorbeeld de familie Huygens, waarvan in de
zeventiende eeuw verschillende generaties egodo
cumenten hebben nagelaten. Constantijn Huy
gens, de bekende dichter en staatsman, hield - net
als zijn vader - een dagboek bij voor en over zijn
kinderen, totdat ze oud genoeg zouden zijn om
zelf hun wederwaardigheden te boekstaven. Van
twee van zijn zoons zijn inderdaad dagboeken en
reisjournalen bewaard gebleven.
In de lijst met ruim 1000 afzonderlijke egodocu
menten zijn er bij de schrijvers enkele families (va
der en zoon of andere verwanten) te traceren, in
totaal bijna 60, een niet onaanzienlijk aantal. Be
halve de familie Huygens kunnen hier ook worden
genoemd andere bekende families als Van Hogen-
dorp, Teding van Berkhout, en niet te vergeten
Boissevain. Aparte vermelding verdient de familie
Emants, die ook een literaire schrijver voortbracht,
die een van de bekendste romans in de autobiogra
fische vorm schreef, Een nagelaten bekentenis. De
Friese familie Van Bolhuis hield reisjournalen ge
durende drie generaties bij in het zelfde schrijf
boek. Soms schreven broers die samen een grand
tour maakten, ook een gezamenlijk verslag daar
van zoals de gebroeders Van der Dussen en Zoete
van Laecke.
Voor moderne autobiografieën geldt verder dat de
schrijver centraal staat. Het valt op dat oudere
autobiografieeën vaak juist beginnen met lange
verhalen over voorvaderen en familieleden. Op al
lerlei manieren vervulden egodocumenten dus een
functie binnen de familie: het ging om het doorge
ven van kennis over de familie en tradities van de
familie.
Conclusie
Hoewel Nederlandse historici nog altijd kritisch
staan tegenover het egodocument als bron, en hoe
wel alom gemeend wordt dat Nederlanders nau
welijks openhartig over zichzelf hebben geschre
ven, bleek een inventarisatie over de periode tot
het begin van de negentiende eeuw verrassend veel
materiaal op te leveren. Op basis van een nadere
analyse van dit materiaal is het mogelijk de grote
lijnen van de ontwikkeling van dit genre in Neder
land aan te geven. Afzonderlijke teksten kunnen
bovendien van grote betekenis zijn voor de sociale
en mentaliteitsgeschiedenis, in het bijzonder de
gezinsgeschiedenis. Sommige teksten hebben ook
literatuur-historische waarde. Het schrijven ervan