vindt, weten we niet. Soms raken onderdelen zoek. Zo bewaarde Nederlandse bekendste dagboek schrijver uit de zeventiende eeuw, Constantijn Huijgens jr., tussen de bladen van zijn dagboek een papiertje met een toverspreuk die zou helpen tegen kiespijn. De uitgever van het dagboek meldt het in de editie van 1876, maar inmiddels is het papiertje verdwenen uit het op de Koninklijke Bibliotheek bewaarde handschrift. Behalve gebrek aan belangstelling voor egodo cumenten in het algemeen bestond er in Neder land tot voor kort een praktisch probleem dat de bestudering belemmert. Egodocumenten waren moeilijk te traceren, vooral die in manuscript. Nie mand kon inschatten hoeveel bewaard werden in handschriftverzamelingen van bibliotheken en in familiearchieven. Een inventarisatie, waarbij alle Nederlandse archieven, bibliotheken en musea werden bezocht, heeft hier inmiddels verandering in gebracht. Egodocumenten van voor 1814 zijn nu in twee gidsen beschreven, een met dagboeken en autobiografieën, een tweede met reisverslagen.? Thans is een project gaande om ook alle egodocu menten tot in onze tijd in kaart te brengen. Inventarisatie egodocumenten 1500-1814 Ik wil hier kort iets vertellen over de resultaten van het project dat de periode 1500 tot 1814 bestrijkt. In totaal zijn er 1121 egodocumenten gevonden. Dit aantal is niet evenwichtig verdeeld in de loop der tijd, maar vertoont een scherp stijgende lijn. Na 1780 begon een sterke stijging, ongeveer een derde van alle teksten ontstond nadien. Welke oor zaken zijn er voor deze toename? Natuurlijk is er een materiële kant: jongere teksten hebben ge woon meer kans te overleven. Belangrijker zijn echter andere factoren. Ten eerste nam de schrijf vaardigheid van de bevolking toe. De alfabetise ring was in Nederland al in de zestiende eeuw rela tief hoog, en tussen 1630 en 1780 werd het analfa betisme met bijna tweederde teruggebracht. Althans bij mannen, want vrouwen liepen hierbij sterk achter.10 Steeds meer mensen waren dus door hun opleiding in staat gesteld hun leven te boek te stellen. Maar meer dan om deze technische vaar digheid, gaat het erom dat het schrift een belang rijker plaats in her leven ging innemen. Een tweede factor is het feit dat culturele verande ringen het schrijven van egodocumenten stimu leerde. Belangrijk waren godsdienstige impulsen rot introspectie, met name aanwijsbaar bij her vormden. Het houden van een dagboek werd door predikanten aanbevolen. In gedrukte moralisti sche geschriften kon men aanmoedigingen daartoe vinden. Religieuze dagboeken werden gemodel leerd naar het voorbeeld van de Zwitserse predi kant Lavater. Diens Unveranderte Fragmente aus dem Tagebuche eines Beobachters seiner Selbst uit 1773 had veel invloed in de Republiek en ver scheen in vertaling. Er verschenen steeds meer gedrukte voorbeelden, ook van autobiografieën. Veelgelezen moet bijvoorbeeld die van Jacob Cats zijn geweest. De tekst werd pas in de achttiende- eeuwse edities van zijn verzamelde werken opge nomen, maar vond toen wel wijde verspreiding, gezien de ook toen nog grote populariteit van het werk van deze dichter. In de achttiende eeuw groeide de behoefte aan het schriftelijk vastleggen van het eigen leven overal in Europa. Het schrijven van egodocumenten kwam steeds meer in de mo de. Zeker sinds het midden van de achttiende eeuw komen er meer en meer aanwijzingen dat mensen elkaar aanzetten tot het schrijven van dag boeken, autobiografieën en reisjournalen. Het is een trend die in heel Europa zichtbaar is. Het was een tijd waarin de eerste moderne autobiografieën werden geschreven, zoals die van Rousseau, Goet he en Gibbon. Vormen van overlevering De materiële vorm van de in manuscript overgele verde egodocumenten is zeer divers. Soms zijn het weinig meer dan een verzameling kladblaadjes. De Utrechtse apotheker Hendrik Keettell hield zijn dagboek over de periode 1793-1816 bijvoorbeeld bij op bijna tweeduizend poederpapiertjes. Andere dagboeken zijn in het net overgeleverd, maar ont stonden wel op basis van kladnotities. David Beck noteerde in zijn dagboek over het jaar 1624 dat hij de tekst overschreef voor elk van zijn drie kinde- [54] Ufo-Zey ren. Hij was een schoolmeester die befaamd was vanwege zijn fraaie handschrift. De kopieën schreef hij in een prachtig miniatuurschrift dat zonder vergrootglas onleesbaar is." Constantijn Huygens jr noteerde in zijn dagboek eveneens re gelmatig het in het net schrijven van zijn kladaan tekeningen. Dit is een nauwkeurigheid die de ware dagboekschrijver typeert. Ook autobiografieën zijn in verschillende stadia overgeleverd. Sommige auteurs kwamen niet ver der dan het maken van kladaantekeningen. Hugo van Zuylen van Nyevelt (1781-1853) sorteerde zijn persoonlijke papieren, en beschreef op de omslagen in tien 'époques' zijn levensloop. Ook Gijsbert Ka- rel van Hogendorp (1762-1834) kwam niet verder dan het ordenen van de grote massa papier die hij tijdens zijn politieke carrière verzameld had, en het al doende maken van korte notities. Aan het schrij ven van zijn mémoires kwam hij niet meer toe, slechts de opzet voor het boek is bewaard gebleven. Daartegenover zijn er ook uitvoerige autobiogra fieën die keurig in het net werden geschreven. Som mige auteurs lieten hun levensverhaal in een kost bare leren band binden, zoals de militair Willem de Vaynes van Brakell (1763-1843). Egodocumenten karakteriseert men tegenwoordig Fragment van het dagboek van Jan Boissevain (1836-1904). Met name in zijn jeugdjaren hield deze Boissevain een dagboek bij, daarmee in de voetsporen tredend van zijn vader Gedeon Jeremie, die nauwge zet in dagboek, opstellen en correspondentie zijn werkzame leven documenteerde. Zoon Jan was een ondernemer op de grens van een nieuwe tijd: oprich ter van de Stoomvaart Maatschappij Nederland en de Koninklijke Paketvaart Maatschappij. In het hier af gebeelde dagboekfragment beschrijft Boissevain de indruk die de dood van koning Willem 1 op hem en zijn omgeving maakte. Foto: Gemeentearchief Am sterdam als strikt persoonlijk en uniek, maar van sommige manuscripten is het zeker dat ze in afschrift heb ben gecirculeerd. Dat geldt met name voor enkele religieuze autobiografieën en dagboeken die in piëtistische kringen populair waren. Deze egodo cumenten hadden een voorbeeldfunctie voor an dere gelovigen. Dergelijke teksten verschenen ook in druk, soms kort na het overlijden van de auteur.12 Zo werd bijvoorbeeld het Latijnse dag boek van de in 1726 gestorven predikant Sicco Tjaden door een collega vertaald en uitgegeven. Het boek verscheen een jaar na diens dood, en werd in 1735 en 1751 opnieuw uitgegeven.13 [55]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1996 | | pagina 10