Mr. G. Vissering Aan de Directie der Amsterdams che Maatschappij voor Jonge Mannen AMSTERDAM Mijne Heeren Jk heb hennis genomen van Uw plan om eene groote centrale organisatie te maken als vereemgingspunt voor jongelui onverschillig van welke godsdienstige of sociaal-politiekekleur ten einde hen daarmede te steunen in hunne harmonische ontwikkeling geestelijk maatschappe lijk verstandelijk en lichamelijk Indien dit plan goed wordt uitgevoerd op breed opgezetten grondslag in intellectueele en in maatschap- peiijke rienting en indien het niet dienstbaar wordt gemaakt aan propaganda voor eene beperkte richting op politiek of op godsdienstig gebied stel ik mij voor dat eene dergelijke inrichting zeer heilzaam zal kunnen werken Zij doet mij dan ..enken aan een van de beste zijden van het studentenleven zooals ik het in mijn tijd in Leiden heb mogen medemaken dat men met terzijdestelling van hetgeen later in de maatschappij e menschen zoo verdeelt een hechten band van vriendschap en van onderlinge ontwikkeling en waardeering kan leggen welke voor het geheele verdere leven een glanspunt kan blijven en waardoor bij xater mogelijk opkomend verschil van gevoelen toch een hechten ondergrond van wederzijdsche waardeering kon blijven Hoogachtend Uw d.w. d.r« Amsterdam 26 Februari 1919 De geschiedenis van de jeugd is regelmatig onder werp van historisch onderzoek geweest. Vaak gaat het om de positie van de jeugd in het gezin en in het onderwijs. Grote veranderingen in het familie leven en in het onderwijs in de laatste decennia hebben historisch onderzoek gestimuleerd naar de vergelijkbare situatie en veranderingen in het leven van het kind in het verleden.1 Het is een boeiend onderwerp van historisch onderzoek omdat het be trekking heeft op vernieuwingen, spontaniteit, ini tiatieven en niet aflatend activisme van jongeren. Het is interessant na te gaan in hoeverre het jeugd- en jongerenwerk maatschappelijk vernieuwend was en in welke mate werd ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. Drs Jan Blom is medewerker van de afdeling In spectie van het Gemeentearchief Amsterdam. Maatschappelijke betekenis In Nederland ontstond uit particulier initiatief in het verleden een breed scala aan organisaties die zich met jeugd bezig hielden. Eerst zorgden kerke lijke instellingen voor de vorming van de jongeren binnen de eigen kring volgens de eigen normen en waarden. De eerste specifieke organisaties voor jeugdwerk werden in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw opgericht. In vele steden ontstonden eerst verenigingen voor studenten, voor christelijke jongeren, voor jonge kooplieden en voor handwerkslieden en later voor uiteenlopende groeperingen van de socialisti sche arbeidersjeugd. Het jongerenwerk was aanvan kelijk voornamelijk gericht op jongens van beneden de 18 jaar en later ook op meisjes en de oudere jon geren. De werkzaamheden waren voor een beperkt deel gericht op godsdienstige, maatschappelijke en politieke vorming en voor een belangrijker deel op ontspanning, sportbeoefening en culturele vor ming. Enkele voorbeelden van deze organisaties zijn het Nederlandsch Jongelingsverbond, Christelijk Jonge Mannen Verbond, Amsterdamsche Maatschappij voor Jongemannen, Sociaal-Democratische Jonge lieden Bond en de Arbeiders Jeugd Centrale. Pad vinders namen een eigen plaats in in de jeugdbewe ging. In de jaren dertig kwamen ook sterk nationa listische jeugdorganisaties op. Naast de door volwas sen jeugdwerkers georganiseerde groeperingen ont stonden onder leerlingen op kweekscholen ook vrije jeugdbewegingen met eigen scholierenbladen zon der de directe leiding van volwassenen. Over ver schillende van deze organisaties zijn inmiddels pu- blikaties verschenen naar aanleiding van jubilea of op basis van wetenschappelijke onderzoekingen of op grond van persoonlijke herinneringen.2 De ledenaantallen van de jeugdorganisaties groeiden sterk in de eerste decennia van deze eeuw en bereikten rond 1950 een hoogtepunt. Bij de Ne derlandse Jeugd Gemeenschap waren toen 29 orga nisaties aangesloten met circa 750.000 leden. In de jaren '50 en '60 nam de belangstelling van de jonge ren voor de nog bestaande traditionele jeugdorgani saties sterk af en daarvoor in de plaats ontwikkelden zich allerlei nieuwe vormen van vrijetijdsbesteding voor jongeren. Zo groeiden de georganiseerde sport activiteiten en ontmoetten oudere jongeren elkaar in plaatselijke gelegenheden van het open jeugd werk, in clubs en buurthuizen. De instellingen voor jeugd en jongeren werden mede vorm gegeven door speciaal voor jongeren opgeleide beroepskrachten en boden in de jaren zestig mede de ruimte aan de opkomst van nieuwe jeugdbewegingen van hippies en goeroes. Nieuwe overheidstaken De rol van de overheid was ook ten aanzien van het jongerenwerk tot ver in deze eeuw heel beperkt. De Rijksoverheid trad eerst in contact met organisaties van belangenbehartigers en werkte mee aan de in stelling van een Centrale Jeugdraad voor de coördi natie van het particulier initiatief en voor advisering aan de regering.3 In de hoofdstad kreeg vanaf het begin van deze eeuw een toenemend aantal jonge renorganisaties financiële steun van de gemeente lijke overheid. Tevens werd in 1923 naast een vier tal onderwijs-inspecteurs ook een inspecteur voor Vrije Jeugdvorming en Toynbeewerk aangesteld voor advisering aan het stadsbestuur en voor het toezicht op de door de gemeente gesubsidieerde or ganisaties voor jeugdwerk. Deze aanstelling duurde tot de inspecteur in 1936 als gevolg van bezuinigin gen het veld moest ruimen. Over de verstrekking [i44] 26 DE STUWING AMSTERDAM DBSX-ctcUl Steun van particulieren aan deAMV] was onmis baar! Leden van de koninklijke familie behoorden tot de donateurs; ondernemers en bankiers verstrekten belangrijke financiële bijdragen voor het Centraal gebouw. Morele steun werd geleverd door invloedrij ke burgers, hier bijvoorbeeld van een bankpresident, wiens brief in het verenigingsblad De Stuwing werd opgenomen L145

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1995 | | pagina 7