mogelijk verzamelen en dat blijven doen. We heb ben a priori besloten niet te selecteren. Het pro bleem zit in de ontsluiting. De komende twee jaar komt er een proefproject met machinale ontslui ting, vanuit het materiaal zelf. Met de woordont sluitingssystemen die er nu al zijn. Terzake van de beheersproblemen rond de 'klassie ke' mlg's observeert Kloosterman dat na alle stu dies de contouren van een daadwerkelijke aanpak nog steeds niet duidelijk zijn. Anderzijds ligt hier in zijn ogen ook niet in de eerste plaats een taak voor het iisg. Hij bepleit een centrale faciliteit voor het beheer van de mlg's en lobbyt voor een ander KNAW-instituut als expertisecentrum: het Nederlands Historisch Data Archief. Zij zouden als centrale faciliteit de databestanden leesbaar moe ten houden; een groot probleem gezien de snel ver ouderende hard- en software. Delegeren in een organisatie van professionals De in de jaren tachtig ingevoerde afdelingenstruc tuur op basis van functies is volgens Kloosterman nog steeds zeer valide. Op het vlak van de organisa tieontwikkeling is de laatste jaren hard gewerkt aan een goed beheersbare en transparante plannings- en controlecyclus. In samenhang hiermee wordt een maximale delegatie van taken en bevoegdhe den aan de afdelingen gerealiseerd. Als taakverant- woordelijke eenheden krijgen deze een steeds gro tere autonomie in hun interne bedrijfsvoering. Goede planning definieert Kloosterman als 'niet al leen weten wat er wel gebeurt, maar evenzeer ook wat er niet gebeurt. Dat voorkomt veel stress in or ganisaties; het gevoel bij eenieder dat er hoe hard men ook werkt altijd nog meer moet gebeuren en er eigenlijk nog meer van je verwacht wordt. Deze stress is weliswaar veelal psychologisch, maar daar mee een niet minder reële belemmerende factor voor het optimaal presteren van mensen en organi saties Telkenjare in september maken directie en afdelin gen afspraken over het jaarprogramma en de defini tieve verdeling van het budget. De planning is heel concreet en op output gericht. Geleidelijk aan ont wikkelt zich een consensus over de outputnormen. 'Als je de afdelingen vraagt wat ze willen en kunnen gaan doen, krijg je vanzelf realistische plannen'. Het systeem kent een sterke prikkel tot bevorde ring van de efficiency. 'Efficiency van afdelingen wordt beloond. Als mensen meer doen voor min der geld, kun je ze het geld laten houden voor ande re projecten. De afdelingshoofden weten ook waar op wordt gemeten; wanneer een project geslaagd is of niet. Dat kan een kwantitatief criterium zijn (zo als het aantal verfilmde shots bij de reprografie), maar ook een kwalitatief, zoals het gerealiseerde ni veau van ontsluiting van archivalia.' De uitvoering van het jaarplan wordt elk kwartaal bezien aan de hand van een managementrapporta ge, de welbekende marap. Maraps geven niet alleen gelegenheid tot bijsturen of reageren op niet voor ziene omstandigheden, ze voorkomen ook dat af delingen een eigen koers gaan varen. Een vernieu wing uit de periode Kloosterman is ook het perio diek organiseren van 'heidagen' met als doel nieuw beleid in nauw overleg en met wederzijdse betrok kenheid tussen directie en (sub) afdelingen tot stand te brengen. Hierdoor wordt tegelijkertijd het gevaar van verkokering in de kiem gesmoord. Ie dereen ziet goed het algemeen belang Ook in het iisg wordt waar nodig in projectstruc turen gewerkt, waarin tijdelijk specialisten uit ver schillende afdelingen worden samengebracht. 'Af delingen krijgen hiervoor een afzonderlijk project budget, waarmee zij bij andere afdelingen, maar ook extern, menskracht kunnen inhuren. Afdelin gen lenen over en weer, tegen reële salariskosten, medewerkers. Weigeren van zo'n "transfer" komt eigenlijk nooit voor. De afdelingen kunnen dankzij dit vergoedingensysteem voor hun lopende ver plichtingen immers altijd andere mensen inhuren. Voor de directie is het een papieren operatie, maar voor de afdelingen is het heel aantrekkelijk.' De or ganisatie creëert hierdoor welhaast automatisch voor zichzelf de nodige flexibiliteit. Hoe voorkomt een algemeen directeur nu dat in een dergelijke gedecentraliseerde organisatie zijn zicht [214] op de 'werkvloer' wordt gefilterd door de afdelings hoofden? Kloosterman ziet hierin geen probleem. 'Ik heb intensief contact met de afdelingshoofden en zit dicht bij wat er gebeurt. In de praktijk onttrekt de directie zich niet aan wat de afdelingen doen. Je praat, woont discussies bij, je bezoekt de tweemaan delijkse personeelsborrel. Ik heb niet het idee dat ik geen flauw vermoeden heb wat er in dit gebouw ge beurt. En natuurlijk is de dienstcommissie een be langrijke en directe bron van informatie.' Personeelsbeleid Het management van het iisg heeft de laatste jaren eveneens veel aandacht besteed aan het personeels beleid. 'Dat is van essentieel belang. Je moet een ge motiveerde club hebben die het doet.' Er is uit drukkelijk gekozen voor een geïntegreerde aanpak, voor een eigen vorm van human resources manage ment. De lijnmanager, het afdelingshoofd, die ver antwoordelijk is voor de totale bedrijfsvoering van zijn of haar afdeling, heeft eveneens de personele verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid is uiteraard ingebed in een breder beleid ten aan zien van bijvoorbeeld mobiliteit, scholing, bestrij ding van ziekteverzuim, periodieke beoordelingen en functioneringsgesprekken etc. Personeelsfunc tionarissen zijn ondersteunend. Personeelsbeleid mag niet over de hoofden van de individuele mede werkers heen worden ontwikkeld. 'Zo is er net een enquete onder de medewerkers gehouden naar de wensen voor mobiliteit. De oplossing is vaak bin nen de organisatie te vinden. Er zijn basisactivitei ten die je altijd moet doen, maar doelstelling en diversiteit van het iisg zijn ruim genoeg om daar naast mogelijkheden voor interne mobiliteit te scheppen. Maar ook uitwisselingen met externe or ganisaties, bijvoorbeeld de Rijksarchiefdienst of gemeentearchieven, zijn in principe bespreekbaar.' Visie op het directoraat Logische vervolg is natuurlijk de vraag hoe Kloos terman, al sedert 1969 verbonden aan het iisg, aankijkt tegen een directeur, voortgekomen uit de eigen organisatie. Gaat dat niet in tegen de tegen woordig zo intensief gepropageerde mobiliteit van het management? Kloosterman nuanceert dit mo- biliteitsdenken: 'De opportuniteit daarvan hangt helemaal af van de fase waarin een organisatie ver keert. Toen ik opvolgde had je hier iedereen neer kunnen zetten. Ik kwam in een gespreid bedje. Een directeur uit eigen gelederen is trouwens voor het iisg heel gewoon. Fischer is de enige die van bui tenaf is gekomen. En hij is ook niet binnengeko men als directeur, maar als interimdirecteur, voor de reorganisatie. De bedoeling was dat hij de zaak grondig zou kunnen opschudden zonder daarbij gehinderd te worden door de toekomst. Dan is het zinvol een buitenstaander in te schakelen. Overi gens was ik al vanaf 1987 adjunct-directeur. De me dewerkers waren dus al aan mij in een directiefunc tie gewend. De adjunct deed de collecties en dat omvatte 60% van het personeel en middelen.' De vorige directeur heeft bijna tien jaar het iisg geleid op een wijze die aan de buitenwereld niet is voorbijgegaan. Hoe wil Kloosterman zelf straks te rugkijken op zijn directoraat? 'Het lijkt mij een goed idee om er voor te zorgen dat de directeur geen te nadrukkelijk stempel op de organisatie drukt. Het idee van het 'instituut van Posthumus' - ik geloof niet dat het goed is, niet nu althans, dat werkt goed in de beginfase van een organisatie of in een kritische fase van reorganisatie. Je hebt nu te maken met een directeur in een redelijk stabiele or ganisatie van professionals. Er wordt veel intern ge delegeerd. Het beleid van deze directeur is ge slaagd, als dat systeem zo goed werkt dat de direc teur eigenlijk overbodig is.' Noten J.A.M.Y.Bos-RopsenP.W.J.den Archievenblad 91 (i989)afl.4, Otter, 'Beheren van cultureel 293 - 301. 1 Bij deze gelegenheid spraken wij erfgoed. Een gesprek met uitvoerig met E.J. Fischer. Zie: E.J. Fischer', in: Nederlands [215]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1995 | | pagina 42