het ook geen handelingen. De Gezondheidswet rept er niet over. Inspecteurs geven op schrift gestelde richtlijnen uit, aan de hand waarvan zij hun inspec ties doen. Formeel gesproken hebben zij niet de be voegdheden om regels te stellen; de Hoge Raad be paalde in een arrest uit 1986 dat het Staatstoezicht geen bindende voorschriften kon uitvaardigen. Toch zal het veld terdege met deze normen rekening houden.14 Ook in andere sectoren zoals defensie en landbouw 15 worden er, soms belangrijke, handelin gen verricht die niet in regelgeving zijn terug te vin den. Het rapport over het Staatstoezicht bevat om hierin enigszins te voorzien wel een apart hoofdstuk waarin van elke inspectie enige kenmerken worden gegeven. Deze bespreking loopt echter niet uit op een lijst van handelingen. Ik vraag mij af, op welke wijze men deze soms belangrijke activiteiten bij de selectie tevoorschijn wil halen. Bij sommige minis teries, bijvoorbeeld dat van Landbouw worden veel afspraken vastgelegd in nota's. Op grond hiervan worden maatregelen genomen die niet direct gerela teerd zijn aan een wet. Dit bezwaar valt te ondervan gen als men zich bij het institutionele onderzoek maar niet beperkt tot alleen wetten. Ondanks deze bezwaren moet geconstateerd worden dat in de rapporten op gedegen wijze en zeer systematisch beleidsterreinen van de overheid in kaart worden gebracht. Deze vormen een ge schikt fundament om goede bsd's te maken. Als meer rekening wordt gehouden met de zojuist ver melde informele handelingen kan het handelen van de (Rijks)overheid in principe in hoofdlijnen worden gereconstrueerd. Aldus bezien zou pivot best eens aan zijn doelstelling kunnen beantwoor den. Maar wil dit zeggen dat we dan ook een ge schiedenis van de naoorlogse gezondheidszorg kunnen schrijven? Dat lijkt mij erg onwaarschijn lijk. Deze sector is in hoge mate de resultante van een driehoeksverhouding tussen de aanbieders van zorg (verzekeraars, ziekenhuizen, beroepsgroe pen), de vragers van zorg namelijk de patiënten en de overheid die bemiddelend en regulerend op treedt. De activiteit van lobbies (farmaceutische industrie, beroepsgroepen, verzekeraars) is intens en laat vaak geen sporen na in de archieven, zeker niet als deze streng geselecteerd zijn op handelin gen. Veel nieuwbouwplannen zijn geregeld met behulp van relaties, in telefoongesprekken of tij dens recepties annex diners. Aanvullende informa tie hierover kan men wel aantreffen in de archieven van zorginstellingen. Een representatieve steek proef uit deze archieven dient derhalve te worden bewaard. 4 Het basisselectiedocument De volgende stap in het proces is het basisselectied ocument (bsd). Dit is een lijst van handelingen, ge ordend per beleidsterrein en vervolgens per orgaan, gevolgd door een waardering: bewaren of vernieti gen. Hierbij worden algemene en bijzondere criteria toegepast. Bij de algemene criteria komen handelin gen die te maken hebben met de voorbereiding en de vaststelling van het beleid veelal in aanmerking om te worden bewaard. Wat van doen heeft met de uitvoering kan daarentegen vaak weg. De bijzondere criteria worden afgeleid uit de context van de hande ling. In totaal moeten er ongeveer 140 van deze do cumenten komen. De ontwerp-BSDs worden inge bracht in het driehoeksoverleg, waarna ze voor ad vies worden voorgelegd aan de rca. Tenslotte stelt de minister het bsd vast, waarna tot uitvoering van de selectie kan worden overgegaan. Het grote voordeel van de bsd's is dat zij inzicht ge ven in de structuur van het totale archiefbestand. Anders dan bij de oude vernietigingslijsten wordt het nu mogelijk de gebruikswaarde van de te vernie tigen documenten af te zetten tegenover wat behou den blijft. Op dit moment worden de bsd's in een hoog tempo geproduceerd en voor advies voorgelegd aan de rca. Hoewel de leden van dit orgaan maar een deel van hun tijd aan deze taak kunnen besteden, weerhoudt dit hen er niet van om de binnengeko men bsd's grondig te onderzoeken. Van een mar ginale toetsing is bepaald geen sprake. Bij de toet sing gebruikt men de al in de nota-Klep opgevoerde culturele criteria: het emotioneel-symbolische, het descriptief-informatief-synthetische en het analy- tisch-kritische. Er wordt ook gekeken naar de over de handeling elders opgeslagen informatie. Er wordt nogal eens gevraagd naar het oordeel van een specia list op een bepaald terrein. [170] Een steeds terugkerend punt is dat naar het oor deel van rca de stukken die informatie bevatten over wat de departementen zelf doen vaak voor ver nietiging worden voorgedragen. Het vaak langduri ge (voor)overleg, de druk van belangengroepen en de stammenoorlogen binnen of tussen de departe menten blijven buiten beeld. Het wordt dan onmo gelijk om te reconstrueren hoe een departement werkte, terwijl een belangrijk deel van het bestuur lijk proces juist daar plaats vindt. Het 'pays legal', de wereld van de formele regels en de officiële docu menten, krijgt daardoor te veel aandacht wat ten koste gaat van de stukken die ons kunnen informe ren over het pays réel'."5 Aan de hand van een Bel gisch voorbeeld, het secretariaat-generaal van finan ciën, wijst ook Verhelst op de waarde van 'officieu ze' stukken voor de reconstrueerbaarheid van het handelen van de overheid.17 Het resultaat is wel dat naar het oordeel van de raad veel meer documenten voor bewaring in aanmerking komen dan in de bsd's wordt voorgesteld. Zo wordt er gepleit voor het bewaren van delen van grote bestanden die be trekking hebben op de routinematige uitvoering, zoals vergunningen en de behandeling van bezwaar schriften. Ondertussen is men ook geconfronteerd met gevallen van incidentele vernietiging, waaronder de dossiers van de Inlichtingendienst Buitenland (idb) die veel publiciteit kregen. Het gevaar dreigt dat de rca en anderen lijsten beoordelen met stuk ken die al niet meer bestaan. De indruk bestaat dat bij de rca de irritatie over deze gang van zaken toe neemt. 5 Afsluiting De grondleggers van het project-PivoT kunnen in zekere zin tevreden zijn: er is een discussie ontstaan waarbij beheerders én gebruikers van archieven ge dwongen worden om kleur te bekennen. De tijd is voorbij dat vakhistorici zonder blikken of blozen konden eisen dat alle archieven bewaard moesten worden. Een dergelijk 'maximalisme' is uit de tijd; hoogleraren als Klep geven volmondig toe dat ver nietiging noodzakelijk is. De partijen zijn het er ook over eens dat institutioneel onderzoek de basis moet zijn voor een verantwoorde selectie. Op dat punt aangeland beginnen de meningen echter sterk uiteen te lopen. Hoewel de twee benaderingen, die van pivot en die van Klep, nog steeds tegenover el kaar staan moet het mogelijk zijn ze te laten sporen. Selectie op handelingen kan heel goed gecombi neerd worden met een informatieanalyse van buik bestanden en naar mijn mening kunnen steekproef- bestanden heel wel aan de behoeften van de onder zoeker voldoen. Of de partijen elkaar zullen vinden, staat echter nog niet vast. De afstand neemt eerder toe dan af. Sommige onderzoekers hebben het idee dat er niet naar hen geluisterd wordt en dat er met hun belangen geen rekening wordt gehouden.'8 Bij een conflict is echter niemand gebaat. Vragers en aanbieders van historische informatie hebben el kaar veel te hard nodig. Tot slot plaats ik nog twee kanttekeningen. Zowel pivot als de Rijkscommissie voor de Archieven zien archieven als verreweg de belangrijkste bron voor de geschiedbeoefening. Met een goed geselec teerd en beheerd archief kun je het verleden recon strueren. Bepaalde informatie kom je in archieven echter per definitie nooit tegen. Dat geldt zeker voor de twintigste eeuw waarin zoveel zaken per te lefoon of op de golfbaan worden geregeld. En dan heb ik het nog niet eens over de electronische media zoals de pc met modem. De onderzoeker die alleen een archief raadpleegt komt besluiten tegen die voor hem uit de lucht lijken te vallen, maar die de jaren daarvoor zijn voorbereid. Het masseren en op elkaar inpraten wordt niet aan het papier toever trouwd. Een ander aspect van het overheidsoptre den, waar archieven ons maar gebrekkig over infor meren, is de stijl die de overheid en haar dienaren hanteren. Hoe reageert een ambtenaar in functie op 'lastig' publiek Goed onderzoek staat of valt met het kruisen van bronnen. Zelf deed ik daar ervaring mee op bij het schrijven van een boek over de geschiedenis van het Staatstoezicht in de periode 1965-1990.19 Juist de combinatie van archiefbronnen en interviews afge nomen van (oud-) inspecteurs/hoofdinspecteurs le verde in korte tijd de informatie op die ik nodig had. Bij het noemen van andere bronnen valt ook te denken aan beeld en geluid. Zo worden tegenwoor- [171]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1995 | | pagina 20