Bespreking van boeken De geschiedenis van de Neder landse ambtenarenstand henk boels, Binnenlandse Zaken. Ontstaan en ont wikkeling van een departement in de Bataafse Tijd iypy-1806. Dissertatie Groningen, 1993; handelseditie: Sdu Uit geverij 's Gravenhage, 1993, tab., 572 blz., met na menindex, ISBN 90-1208-048-7. Soms duurt het lang voordat een wens vervuld wordt. Twintig jaar geleden vond de Historisch We tenschappelijke Commissie van de Koninklijke Ne derlandse Akademie van Wetenschappen dat het hoog tijd werd dat de geschiedenis van de Ne derlandse ambtenarenstand werd bestudeerd. Drie vakgroepen van het Groningse Instituut voor Ge schiedenis namen de handschoen op, zij het dat het project een wat meer bij de tijd zijnde definitie kreeg, namelijk het ontstaan en de groei van het ambtelijk apparaat van de overheid. In 1977 presenteerden de Groningers zich met hun project in een themanum mer van het Tijdschrift voor Geschiedenis, maar daar na werd het stil. Pas in 1988 verscheen de dissertatie van P.G. van IJsselmuiden over het departement van Binnenlandse Zaken in de periode 1813-1940. IJs selmuiden plaatste zijn studie in de context van de bureaucratisering en concludeerde onder meer dat de moderne, door Max Weber getypeerde, bureau cratie in Nederland in vergelijking met de omringen de Westeuropese staten uitzonderlijk laat ontstond en zelfs in 1940 nog niet helemaal volgroeid was. Le zing van dit vlot geschreven en informatieve boek kan ik elke archivaris van harte aanbevelen. De dissertatie van Henk Boels moest hier op aanslui ten met een analyse van de vroegste geschiedenis van het departement van Binnenlandse Zaken in de pe riode 1795-1813. Verbreding van de probleemstel ling door ook andere departementen en het politieke circuit erbij te betrekken leidde tot zeer veel vertra ging. Besloten werd de studie te laten eindigen met het begin van het Koninkrijk Holland (1806), waar door er een betreurenswaardig hiaat ontstond met het boek van Van IJsselmuiden. De aanpak van de auteur is sterk descriptief. De veel al door sociologen opgestelde theorieën liet hij gro tendeels aan zich voorbij gaan. Mede op gezag van prof Kossmann beperkte hij zich liever tot 'daadwer kelijk onderzoek'. Veel aandacht werd besteed aan het prosopografisch onderzoek naar de bijna 100 de partementsambtenaren. Het verschijnsel departement, te definiëren als een onder ambtelijke leiding staande organisatie die be last is met één of meer overheidstaken, dateert van 1798In dat jaar kwam de eerste Nederlandse grond wet tot stand. De Franse invloed op dit voor die tijd zeer vooruitstrevende document was groot. Zo eis ten de Fransen dat de te vormen departementen een éénhoofdige leiding zouden krijgen. De radicalen, die juist met een staatsgreep aan de macht waren ge komen, hadden liever commissies die gekozen wer den door de volksvertegenwoordiging. De Fransen kregen hun zin en zo ontstonden er in februari maart 1798 drie departementen voor het binnen lands bestuur: Inwendige Politie en Waterstaat, Nationale Opvoeding (met ook kunsten en weten schappen) en Nationale Oeconomie. De traditie van de collegiale bestuursvorm was echter taai. Al in 1801 maakten deze departementen plaats voor een uit drie leden bestaande Raad van Binnenlandse Za ken. De zorg voor de waterstaat werd zelfs onderge bracht bij twee commissies, terwijl het uit ingenieurs bestaande apparaat van deskundigen rechtstreeks onder het Staatsbewind kwam te staan. Al spoedig grepen de Fransen opnieuw in. Eind 1804 eiste Na poleon een eenhoofdige leiding, aanvankelijk in de persoon van raadspensionaris R.J. Schimmelpen- ninck, al spoedig opgevolgd door 's keizers broer, Lo- dewijk Napoleon. Er kwam een secretarie van staat voor de Binnenlandse Zaken. [182] Ondertussen was het Haagse ambtenarencorps al flink gegroeid. In 1795, bij de val van de Republiek bestond het apparaat van de Generaliteit in Den Haag uit 150 a 175 ambtenaren. De meesten werk ten op de griffies van de Staten-Generaal en de Raad van State als schrijver of klerk. Werk waarvoor je moest nadenken werd veelal door de regenten zelf gedaan. Na 1795 groeide het ambtelijk apparaat snel aan tot ongeveer 300 personen in 1801 en tot onge veer 350 man in 1806. Bij Binnenlandse Zaken werkten in dat laatste jaar circa 30 mensen. Het ontstaan van de eenheidsstaat bevorderde de ontwikkeling van het ambtelijk apparaat naar een moderne bureaucratie. Zo werd het ambt veel min der beschouwd als een persoonlijk bezit, er kwam een duidelijker hiërarchie, meer formele regels en voorschriften en zelfs sociale voorzieningen zoals een ouderdoms- en een weduwen- en wezenpensioen. De samenstelling van het corps veranderde ook: voor het eerst kregen personen uit de buitengewesten of niet-gereformeerden toegang tot dit milieu. Ook on der de hoge ambtenaren treffen we heel wat homines novi aan. Dat nam niet weg dat we helemaal geen Jo den tegenkomen en dat katholieken sterk onderver tegenwoordigd waren. De werkverhoudingen ble ven patriarchaal: de secretaris-generaal of de minis ter was een soort vader die voor zijn kinderen zorgde, in ruil waarvoor hij aanspraak kon maken op loyali teit en plichtsbetrachting. De ambtenaar diende nauwgezet te zijn en was in principe bij nacht en on tij oproepbaar. Veel bleef dus hetzelfde. Terecht merkt Boels op dat op gewestelijk en lokaal niveau de continuïteit nog sterker geweest zal zijn. De politieke instabiliteit werkte in het voordeel van hen die wendbaar waren en over veel sociale vaardig heden beschikten. Ds A. van den Ende, de auctor in tellectualis van de eerste onderwijswet, schreef dan ook: 'Door zich te sterk te kanten tegen een opko mende stroom, verliest men veelal alles; door bij te kavelen, wordt men het [het probleem] vaak onge merkt meester'. Het waren deze vroege bureaucra ten die het een met de mond beleden en het ander deden en zo hun zin kregen. Pogingen van de rege ring om de groei van het apparaat af te remmen wer den door hen op deskundige wijze verijdeld. Het streven naar bezuiniging was wel begrijpelijk: vanaf 1799 sloten alle rijksbegrotingen met grote tekorten en al in 1805 werd er openlijk gesproken over een dr eigend staatsbankroet. Overigens werd 85 a 90% van de uitgaven besteed aan rente op de staatsschuld en aan de defensie. De oplossing voor het probleem lag dan ook niet bij de bureaucratie, maar in de tiër- cering van de staatsschuld die Napoleon in 1810 doorvoerde. Dankzij het vele werk van Boels weten we nu nauw keurig welke mensen en hoeveel geldmiddelen er werden ingezet om de nieuwe ideeën om te zetten in beleid. Onder de nieuwe ambtenaren bevonden zich heel wat talentvolle lieden. Maar wat was nu de effec tiviteit van dit nieuwe apparaat? Welke output stond er tegenover de sterk vergrote input? De Fransen klaagden steen en been over de geringe daadkracht van de Nederlandse bestuurders. Het duurde tien jaar voordat er eindelijk een nieuw belastingstelsel werd ingevoerd. Was de door Boels gesignaleerde 'liability of newness', de zwakte van jonge organisa ties, daarvan de oorzaak, of waren er ook andere fac toren in het spel? Aan dit soort vragen is Boels niet toegekomen - dat mogen we ook niet van hem ver wachten - maar hier ligt nog terrein braak voor ande re onderzoekers. Het is de bedoeling om een deel van de biografische gegevens van de ambtenaren in 1994 te publiceren in de Nederlandsche Leeuw. Had dit materiaal niet beter gewoon op een diskette gezet kunnen worden om sa men met het boek te worden verkocht? Het boek zou daardoor nog meer aan informatieve waarde gewon nen hebben. drA. C. M. Kappelhof. [183

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 34