EJ.M. Otten taire redenen kreeg hij voorlopig slechts de status van arbeidscontractant. Het typeert Groesbeek, dat hij na enkele dagen aan Bijlsma berichtte: 'Veel genoegen doet het mij U te kunnen mededeelen dat reeds de eerste dagen mij hebben doen zien, dat mijn functie hier een zeer aan gename zal zijn'. Al spoedig zou hij ervaren dat de nieuwe functie ook minder aangename kanten ken de. Om te beginnen was het oorlogstijd. Begin 1944 kreeg Groesbeek opdracht de Haarlemse archieven over te brengen naar de rijksbergplaats voor kunst schatten in de duinen bij Heemskerk. Later zouden ook bestanden van enkele andere rijksarchieven, ge meentearchieven en van bibliotheken en musea wor den vervoerd. Deze transporten waren niet zonder risico's: Engelse vliegtuigen vermoedden ter plaatse Duitse bunkers en eenmaal, bij een overtocht op de pont bij Velsen, werd een nabij gelegen Duitse kanonneerboot door de Engelsen beschoten. Groes beek leidde na de oorlog ook het terugvoeren van al deze bestanden, een operatie die tot begin 1947 zou duren. Het gebouw waarin het Rijksarchief te Haarlem was gehuisvest bleek al snel ongeschikt als archiefbewaar plaats; in 1946 werd het door de brandweer als zoda nig afgekeurd. De toenemende stroom bezoekers kon al gauw niet meer in de krappe studiezaal wor den opgevangen, zodat een deel van hen werd onder gebracht in het depot begane grond, waar zij de regis ters van de Burgerlijke Stand in zelfbediening, zij het onder toezicht, konden raadplegen. Hoewel in 1970 de ruimte voor de studiezaal werd verdubbeld, zou het beruchte bord 'studiezaal vol' nog jarenlang moeten worden opgehangen aan de buitendeur van het Rijksarchief te Haarlem. In de jaren '60 heeft Groesbeek zich dan ook inge spannen om geheel nieuwe huisvesting te realiseren. Verschillende nieuwbouwplannen werden door de RGD gelanceerd, maar de slepende onderhandelin gen tussen rijk en gemeente, waar Groesbeek nogal eens buiten werd gehouden, bleken uiteindelijk vruchteloos. Bij zijn pensionering, per 1 december 1973, was er wel overeenstemming over de lokatie (Kleine Houtweg), maar nog geen enkel uitzicht op nieuwbouw. Ook de beperkte personeelsformatie zou Groesbeek eigenlijk zijn gehele periode te Haarlem blijven ach tervolgen. Al in zijn jaarverslag over 1947 meldt hij: 'reeds sedert enige jaren is het onmogelijk een op wekkend geluid over de personeelsbezetting te doen horen'. In dat jaar waren de rijksarchivaris en de commies door ziekte afwezig en had Groesbeek al leen de beschikking over een conciërge-binder en een medewerker op arbeidsovereenkomst. In de ja ren daarna zou de formatie wel geleidelijk groeien, maar toch steeds achter blijven bij de meeste andere rijksarchieven. Met ingang van 16 april 1948 werd Groesbeek be noemd tot rijksarchivaris. Begin 1950 werd hij ook formeel provinciaal archiefinspecteur (parttime), hoewel hij in de praktijk al vanaf eind 1943 deze functie vervulde. In zijn verslag over 1948 toont Groesbeek zich om redenen van efficiency voorstan der van concentratie van de archieven van het Rijk en alle lagere overheden in één archiefbewaarplaats. Daardoor zou een provinciaal historisch archief- en documentatiecentrum kunnen ontstaan. Zijn voorstel was echter moeilijk te rijmen met het uit gangspunt van de Archiefwet om de gemeenten en waterschappen zelf te belasten met de zorg voor hun archieven. Als rijksarchivaris onderhield hij een uitgebreid net werk van externe relaties. Zo was hij onder meer nauw betrokken bij de oprichting van de Culturele Raad Noord-Holland en vanaf de oprichting lid van de provinciale commissie Stad en Dorp van de Bond Heemschut. Vanuit Haarlem bleef hij zich intensief bemoeien met de Zaanstreek: hij was mede-oprich ter van het tijdschrift De Zaende, voorzitter van de Zaanlandse historische vereniging en mede-oprich ter van de stichting Zaans Schoon ter voorbereiding van de Zaanse Schans, een langs de Zaan gelegen unieke historische woonbuurt. Publikaties Groesbeek heeft talrijke publikaties op het gebied van de lokale en regionale geschiedenis en de laat middeleeuwse genealogie op zijn naam staan, maar opmerkelijk genoeg niet op archivistisch terrein. [180] Het inventariseren van archieven had niet zijn voor keur, wel verrichtte hij uitgebreid onderzoek in ar chieven. Zijn eerste publikatie betrof een artikel over de heren van Arkel, dat van 1940 dateert, in latere jaren gevolgd door artikelen over aanzienlijke geslachten als Van Lockhorst, Van Herlaer, De Wilde e.d. en over bewoners van huizen en kastelen. Zijn boek over de middeleeuwse kastelen van Noord-Holland (1981) heeft dan ook als ondertitel 'hun bewoners en bewogen geschiedenis'. Over de Zaanstreek schreef hij onder meer in 1961 het hoofdstuk 'Bestuursaangelegenheden en proble men rond de samenvoeging van Oost- en Westzaan dam' voor het gedenkboek Zaandam 150 jaar stad en exact dertig jaar later het uitgebreide lemma 'Bestuur en rechtspraak' in de Encyclopedie van de Zaan streek. Ook maakte hij deel uit van de redactie van de Historische Atlas van de Zaanlanden (1968) In 1966 verscheen zijn omvangrijkste publicatie Am stelveen, acht eeuwen geschiedenisgeschreven in op dracht van de gemeente Amstelveen, die hem voor dit boek onderscheidde met de benoeming tot ere burgervan de gemeente. In 1972 verscheen zijn boek Heemstede in de historiein 1978 gevolgd door Heemskerk onderweg van verleden naar heden en in 1982 door Bennebroek, beeld van een dorpsgemeen schap. In deze dorpsgeschiedenissen streefde Groes beek er naar een groter publiek te bereiken, soms was dat ook uitdrukkelijk de wens van de opdrachtge ver, het gemeentebestuur. Veel aandacht besteed de hij aan de opeenvolgende eigenaren en bewoners van buitenplaatsen, hofsteden en andere gebouwen. Minder uit de verf komt de analyse van ontwikkelin gen op langere termijn en van de verschillende aspec ten van de lokale samenleving in hun onderlinge sa menhang. In de jaren '80 publiceerde Groesbeek vooral over zijn woonplaats Haarlem, onder meer in de serie Haarlem Bodemonderzoek. Hij was mede-auteur van het boek Brinkmann aan de Grote Markt, 400 jaar geschiedenis hartje Haarlem (1982). In 1988 ver scheen van zijn hand Wie was Laurens Jansz. Costeri Een nieuw licht op zijn persoon. De persoon Groesbeek Johan Willem Groesbeek was een erudiet man en een innemende persoonlijkheid. Zijn conversatie was niet van humor en zelfspot verstoken, maar men moest als gesprekspartner er wel de nodige tijd voor nemen om dat te onderkennen. Hij kon echter ook compromisloos zijn als er principiële zaken in het geding waren. Typerend is in dit verband, dat hij zijn bijdrage aan het gedenkboek voor Laurens Jansz.Coster terug trok en in eigen beheer uitgaf, toen hem was gebleken dat de redactie de teneur van zijn betoog ingrijpend had gewijzigd. Met zijn gezondheid heeft hij een groot deel van zijn leven geworsteld, tot het moment dat hij overleed in het Spaarne ziekenhuis te Haarlem, waar ook zijn ernstig zieke vrouw was opgenomen. Ik had de in druk, dat hij na zijn pensionering nieuwe energie kreeg, nadat de last van het leidinggeven aan het Rijksarchief van hem af was gevallen. In elk geval kreeg hij na 1973 ruim de tijd voor zijn grootste hob by, historisch onderzoek, en dan vooral 'het uitzoe ken van middeleeuwse problemen', zoals hij dat zelf eens bescheiden formuleerde. [181]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 33