den hoefde terug te grijpen, 'tenzij om te zien of zij niet door de wormen zijn opgevreten of vergaan doordat zij onderling verteren'.52 Als motief voor het opstellen van dit cartularium gaf Arnold op dat 'de hele wereld in het kwaad is gestort en men van dag tot dag meer is geneigd om andermans goed in te pikken en te begeren wat men niet bezit'.53 Verder schreef Arnold dat 'verraders' aan de haal gingen met goederen van de abdij, omdat de abt geen goed over zicht had van het goederenbezit. Vermoedelijk be doelde hij hiermee kanunnikken die pastoor waren in een geïncorporeerde parochie van de abdij en daar de pastoorsgoederen als hun eigendom gingen be schouwen.54 Een kanunnik van Averbode, Jan van Roermond, schreef in dit cartularium vrijwel alle oorkonden af, die de abdij op dat moment bezat, zo'n 1200 in getal. De schrijver beëindigde zijn monnikkenwerk in 1380. Nadien werden nog vele oorkonden bijge schreven. 55 Het cartularium dat Arnold liet samen stellen vertoont een doordachte systematiek. Aller eerst komen de oorkonden meteen inhoud 'van alge mene aard', die betrekking hebben op de abdij en haar bezittingencomplex als geheel: privileges en dergelijke. Deze zijn gerangschikt volgens hun af komst, dat wil zeggen het eerst de pauselijke bullen, daarna die van de bisschoppen, gevolgd door oor konden afkomstig van de hertog van Brabant, daar na die van de graven van Loon en dan de oorkonden van de kleinere heren. Dit was een gebruikelijke in deling. 56 Daarna volgen alle andere oorkonden, ge rangschikt op topografische volgorde, gecentreerd rond de voornaamste domeinen van de abdij in die tijd, en daarbinnen op chronologische volgorde. De ze oorkonden hebben betrekking op de verwerving, de ontwikkeling en de organisatie van de domeinen van de abdij. Hieronder bevinden zich akten van schenking, verkoop en van koop. Na iedere serie oor konden betreffende een bepaald domein zijn enkele bladen blanco gelaten voor nieuwe oorkonden. 57 Jan van Roermond schreef achterop de oorkonden die hij had afgeschreven een verwijzing naar de rubriek waarin zij in het cartularium waren opgenomen.58 Een zelfde systematische indeling als die in het cartu larium van Averbode was in zwang in andere abdijen. Deze topografische systematiek was in de Westerse wereld een heel gebruikelijke manier van ordenen voor middeleeuwse cartularia.5' Dit blijkt uit de car- tularia van uiteenlopende abdijen als Koudenberg60, Foreest, Heylissem en Orienten in Brabant.61 Maar ook vond deze methode navolging in Vlaamse en Engelse cartularia.62- Bij het afschrijven der originele oorkonden in de cartularia van 1220 en 1380 zijn enige oorkonden vergeten of misschien bewust niet opgenomen, die nog in originali bewaard zijn. Van af de zestiende eeuw werd er op de oorkonden in dor- so een korte samenvatting van de inhoud geschre ven, zodat men de oorkonden niet eerst hoefde te openen om te weten of men de juiste in handen had. In het voorwoord verantwoordde abt Arnold van Tuldel de systematiek van het cartularium. Ook dat was niet uniek. Verschillende Engelse cartularia heb ben eveneens een dergelijke verantwoording.63 De systematische ordening volgens domein of be zit van de abdij werd daarna ook doorgevoerd in de ordening van de vele losse stukken, die in bundels werden verzameld. Zij werden achter de oorkonden in laden capsaeopgeborgen. Deze ordening was op het eind van de achttiende eeuw nog volledig intact. Daarnaast waren er vele archivalia, die niet op deze manier konden worden opgeborgen: de registers met rekeningen, inkomsten, cijnsen en pachtcontracten, waarin diverse domeinen stonden vermeld. Als deze papieren waren ingebonden, werden de banden op gesteld langs de muur van de archiefzaal. De archief- zorg was toevertrouwd aan de abt met zijn camerarii, die provisor waren en het beheer van de abdij en haar bezittingen voerden, waarbij het archief hen tot hulpmiddel diende. Verschillende abten waren ge schiedschrijver van hun abdij: wij noemen slechts Stephan van der Stegen (1698-1725) en Trudo Salé (1778-1782). De abten waren de voornaamste ge bruikers van het abdij-archief. Abt Van der Stegen maakte verschillende indexen op het archief, waarbij hij verwees naar 'de laatjes achter de boeken' of 'de eerste tafel bij het raam'.64 Geschiedschrijvers waren funest voor de oude archieforde: abt Stephan van der Stegen haalde dokumenten uit het archief en verza melde ze in 'mappen' rapiariaHelaas voor A. den Teuling, maar ook vóór 1795 wijzigde men de orde ning van het archief naar believen ten behoeve van geschiedkunde.65 Als een kanunnik van zijn passie voor de abdijge- [150] schiedenis zijn hobby maakte, werd hij begin zeven tiende eeuw als vanzelf archivaris van de abdij, zoals Gilles die Voecht. Zijn opvolgers Arnikius Aertnijs en Ambrosius van Hulsel werden benoemd tot archi varis, omdat de abt aan Die Voecht het nut had ge zien van een archiefverzorger. Gewoonlijk viel de functie van archivaris samen met die van provisor en camerarius van de abt. Tabel 1: Archivarissen van de abdij van Averbode, 1603-heden G. die Voecht: A. Aertnijs: A. van Hulsel: T. Salé: S.Joris: J. Evers: P. Lefevre: E. Valvekens: J. Valvekens: A. Caeyers: 1603-165 366 1678-1710 1775-179167 1752-177868 1842-1890 1902-19096' 1917-19227° 1922-193571 1935-1951 195i-heden De uiteindelijke benoeming van de abt was sinds de vijftiende eeuw voorbehouden aan de landsheer. Omdat de abt in Brabant woonde, gold dit recht de hertog van Brabant. De abt van Averbode was een politieke figuur in Brabant doordat hij zitting had in de Staten van Brabant voor de tweede stand. Het abtskwartier stond in Brabant, maar de conventsge bouwen stonden op Luiks gebied en de abdij was daarom Luiks. De Brabantse landsheer had niets te zeggen over Averbodense bezittingen in het land van Luik, omgekeerd evenmin. De commissarissen van de hertog zaten de abtsverkiezing voor, waarna de kandidaten aan de landsheer werden voorgedragen om door hem benoemd te worden. Deze commissa rissen moesten telkens een lijst krijgen van alle bezit tingen van de abdij, vermoedelijk in verband met de dodehand-heffing. Dit gold natuurlijk alleen de be zittingen in Brabant. De vele bezittingen in Luik werden daarom steeds nauwgezet onderscheiden van die in Brabant. De inrichting van het abdij-archief was dienovereenkomstig. Toen archivaris Van Hul sel aan het eind van de achttiende eeuw het archief inventariseerde produceerde hij dan ook twee reper toria: één van de stukken met betrekking tot de goe deren onder Luik en één van de stukken met betrek king tot de goederen onder Brabant.72 Daarna zette hij zich nog aan een algemene inventaris, waarin dit onderscheid verviel en alle gegevens chronologisch gerangschikt stonden, maar deze inventaris kwam niet af.73 In zijn voorwoord beschrijft Van Hulsel nauwgezet de ordening van het archief, zoals hij die aantrof. Dit archivistisch hoogst interessante voorwoord is bijna integraal uitgegeven door Lefevre.74 Van wanneer deze ordening oorspronkelijk dateert is moeilijk te zeggen; waarschijnlijk is zij door de eeuwen gegroeid tot wat zij in de achttiende eeuw was. De opmerkin gen van abt Van der Steghen over het archief op het eind van de zeventiende eeuw komen overeen met de inrichting die Van Hulsel bijna een eeuw later be schrijft. Deze ordening was gebaseerd op een topo grafische indeling volgens het goederenbezit van de abdij. Zoals gezegd treft men in verschillende abdij en deze voor de hand liggende ordening aan van de stukken op domein. De basis voor dit archiefplan in Averbode was dus reeds in het cartularium van 1380 vastgelegd. De aanwas van archivalia, geïnstigeerd door abt Arnolds administratieve hervormingen, zou in parallel lopende banen geleid moeten worden; in het cartularium was ruimte opengelaten voor nieuwe oorkonden. Archivaris Van Hulsel klaagde echter dat de aanwijzingen van abt Van Tuldel met betrekking tot de registratie van oorkonden veron achtzaamd waren.75 De raadpleging van het abdij-archief van vóór 1795 gebeurt tegenwoordig met andere motieven dan des tijds. Vandaag de dag kunnen wij allerhande vragen stellen, die wij met behulp van het archief beant woord willen zien. Moderne inventarissen zijn daar toe ingericht. De ordening van vóór 1795 is een weer spiegeling van het soort vragen, waarmee abt en pro visoren geconfronteerd werden. De inrichting van het abdij-archief diende om hun vragen zo snel en zo makkelijk mogelijk te beantwoorden. Dit verklaart ook de vorm van de repertoria van archivaris Van Hulsel (1783-1787). Hij noteerde de gegevens per plaats, waar de abdij gegoed was, in de volgorde, waarin hij ze aantrof. Informatieverschaffing was voor de administratie - ook toen - belangrijker dan beschrijving van de stukken per fonds naar hun uiter- [151]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 18