D crbhiè) tul
Qjïf e utrnue
- t
isè.
PifperAxxèe TLeoJfwzn
n/et). tSA-
uw
fl crrv iLr* cJf f OTnt--b/
C-£r*-if/*~m /\/l&
C f cA-tCiH^A fiV
J}>0iaa. 'pesjbila-
TbicjfZ^'r>4&)
StitleribaJ TibSn^uZ. Wfjo>r- eJ Dm.
/f^VCiCOjf&Vwn
fPtTO CAJj^akcnrum.
SfoJtJ-
£gs^J)U-JUwv->J
J'Qx.
Ca+ruuroJfiA'
SuiMa^jftuf)
Ojz^mei^YiA
i?0
Jla~c>'dbujt puts P*1
PjLf/fljti, eJhtHaj"
ZficArinJttA-
<6S-
Voyrm).
De indeling van het abdij-archief omstreeks 1/80. Algemeen RijksarchiefBrussel, inv. nr. 4945
Het tweede moment viel vlak voor het aantreden van
abt Arnold van Tuldel. Men besloot toen van het ab-
dijbeheer boeken te gaan houden. Het eerste inkom-
stenregister begint in 1361, onder de prelatuur van
abt Hendrik van Winksele (1360-1368).13 Onder de
prelatuur van zijn opvolger, Arnold van Tuldel, zou
de verschriftelijking van de handel en wandel van abt
en convent pas goed losbarsten. Vanaf 1370 en nog
meer na 1380 werden overal registers voor bijgehou
den: cijnsen, pachten, rekeningen enzovoort. Het
duurde natuurlijk enige decennia voordat de eerste
registers vol waren en opgeborgen werden, maar
gaandeweg kreeg het abdijarchief een complexere
structuur. Bovendien werden onder abt Arnold nog
eens 150 oorkonden ontvangen.14 In 1394 had de
abdij al ruim 1100 oorkonden.15 Het eerste dat Ar
nold van Tuldel na zijn aantreden deed, was het op
stellen van een lijst van alle inkomstenbronnen van
de abdij.16 Daarna heeft hij zijn naam als administra
teur van de abdij definitief gevestigd door het groot
cartularium te laten aanleggen in twee dikke, zware
delen.'7 Dit cartularium is degelijk en systematisch
opgezet, zoals we nog zullen zien. Voorin schreef Ar
nold een voorwoord met daarin een verantwoording
van de opzet en een vermaning aan zijn opvolgers
met het oog op hun persoonlijk gedrag en het moreel
van het convent. Tevens gaf hij een handleiding voor
het nauwkeurig beheer van de abdij18
Er worden in de abdij nog andere cartularia bewaard:
een papieren cartarius oblongus19 en een parvus liber
privilegiorum van papier met een honderdtal bullen
in afschrift (twaalfde-zestiende eeuw). Bovendien
herbergt het archief een reeks van twaalf registers, ge
naamd cartarius abbatis. Hierin schreef de abt be
langrijke stukken af, die voor hem van belang waren.
Dat konden brieven zijn, maar ook rekeningen en
oorkonden en vrijgeleides.20 Daarnaast bestaat er
een reeks van zeven registers, genaamd cartarius con-
ventus.ZI
Een overzicht van het economisch bronnenmate
riaal in het abdijarchief met vermelding van even
tuele uitgaven is verzorgd door W. Steurs. Een waar
schuwing is hier echter op zijn plaats. Hoewel (of
wellicht juist doordat) dit overzicht zeer gedetail
leerd is, is het niet vrij van fouten. Zo staat het groot
ste domein, Sterksel, dat ruim de helft van het totale
grondbezit van de abdij besloeg, alleen vermeld als
bezitting van de abdij van Tongerlo, waarschijnlijk
een verwarring met Steensel. Bovendien hanteert
Steurs beschrijvingen van archivalia als 'comptes de
l'abbaye' en 'comptes clotures' zonder aan te geven
wat hij daarmee bedoelt en wat het onderscheid
daartussen is.22 Het oudste rekeningenboek van de
abdij is dat van abt Arnold van Tuldel (1368-1394),
dat loopt vanaf 1370.23 Ook het oudste cijnsregister
begint in 1370.24 Daarnaast zijn er nog twee andere
rekeningenboeken van vóór 1400 over.25 Dit zijn de
vroegste optekeningen. In het Algemeen Rijksar
chief in Brussel ligt een Averbodens inkomstenregis-
ter dat loopt vanaf 1361, maar dit bevat slechts oor
konden en rechtstitels van erfcijnsen.26 Het vroegste
pachtregister, met daarin contracten voor alle hoe
ven van de abdij, begint in 1375.27 Deze verpachting
was toen reeds minsten zes, maar misschien al twaalf
jaar aan de gang. Omstreeks 1365 heeft er dus een
ommezwaai in het beheer en de administatie van de
abdijgoederen plaats gehad. Ik geloof daarom niet
dat vóór 1370 registers zijn opgemaakt, die nadien
verloren zijn gegaan.
Daarmee was Averbode overigens aan de late kant:
een eeuw eerder was de abt van Sint Truiden, Willem
van Ryckel, al voorgegaan in de hervorming van zijn
abdij-administratie. Ook Suger van Saint Denis
(twaalfde eeuw) en Henricus van Sint Baaf (dertien
de eeuw) kunnen genoemd worden. Deze hervor
mers gingen niet volgens een bepaald principe te
werk. Wel is kenmerkend voor hen dat zij zich direkt
met het goederenbeheer bemoeiden, een betere con
trole over de inkomsten mogelijk maakten en po-
liptieken opstelden, waarin zij nauwkeurig alle in
komstenbronnen van de abdij optekenden.28 Ook
invoering van tijdpacht was onderdeel van dergelijke
hervormingen. Na Arnolds prelatuur begon een lan
ge periode van (economische) stagnatie, die eigenlijk
pas onder abt Mathias Valentijns (1591-1635) ten
einde kwam.
[147]