1 Historische schets Voor de geschiedenis van het platteland gedurende het Ancien Régime is men voornamelijk aangewezen op heerlijkheidsarchieven. Niet zelden vindt men echter ook, althans in Zuid-Nederland, kerkelijke instellingen als eigenaars van grote pachthoeven. In de Kempen liggen de abdijen van Postel, Tongerlo en Averbode. Met name de eerste twee hadden veel be zittingen in het huidige Noord-Brabant. De abdij van Averbode is tot nog toe onderbelicht gebleven. Ruim de helft van haar bezit lag echter in Noord- Brabant, maar dit betrof slechts acht pachthoeven. Haar andere 35 hoeven lagen verspreid in de Bra bantse en Loonse Kempen. De Premonstratenzer abdij van Averbode bij Diest in België werd omstreeks 1135 gesticht door de graaf van Loon. De eerste Norbertijnen kwamen uit de ab dij Sint Michiel te Antwerpen. Na het uitkristallise ren der machtsverhoudingen in de eeuwen daarop kwam de abdij precies op de grens te liggen van het hertogdom Brabant en het graafschap Loon (vanaf 1336 het prinsbisdom Luik). Het abtskwartier lag in het hertogdom, waardoor de abt een voornaam lid van de Staten van Brabant werd; de conventsgebou wen lagen echter in Luik, zodat de abdij Luiks bleef. De abdij viel van meet af aan onder de jurisdictie van de bisschop van Luik. De graaf van Loon was voogd van de abdij, maar ook de hertog verklaarde zich tot beschermer van de abdij.2 De orde der Norbertijnen of Premonstratenzers volgt de regel van Augustinus en de leden zijn kanunnikken. De organisatie van de orde en de afzonderlijke kapittels is echter gebaseerd op die van de Cisterciënsers, waardoor de Norbertij nen als enigen kanunnikken in een abdij zijn. Aanvankelijk was de abdij van Averbode een dubbel klooster: mannen en vrouwen woonden gescheiden bijeen. Vanaf het midden van de twaalfde eeuw werd het Norbertijnse dubbelkloosterwezen afgebroken: er werden geen nieuwe meer gesticht en de bestaande dubbelkloosters werden gesplitst. Aanvankelijk pro beerde de hertog de vrouwen van Averbode in Bra bant te huisvesten, doch tevergeefs. In 1226 stichtte de abdij in Neer aan de Maas (in de Loons-Luikse heerlijkheid Horne bij Roermond), waar zij de ziel zorg in handen had, een vrouwenklooster, genaamd Keyserbosch. Dit klooster groeide al gauw uit tot een Adelsstift, zoals zovele vrouwenkloosters in deze streek. Totaan haar verdwijnen in de Franse tijd bleef Keizerbos met Averbode verbonden door het toe zicht van een proost. De abdij verwierf veel bezittingen in Brabant en Loon, daarin actief gesteund door de bisschop van Luik. Op den duur specialiseerden de Norbertijnen zich in de verwerving van kerkelijke rechten en in komsten en later oefenden zij actief de zielzorg uit in plaatsen, waar zij deze verworven hadden. In haar beginperiode verbreidde de Premonstratenzer orde zich door de stichting van nieuwe abdijen. Zo werd Averbode gesticht door overloop van de Antwerpse Sint Michielsabdij. Het jonge Averbode vertoonde in haar materiële uitbouw dezelfde trend: op diverse domeinen verschenen uithoven met een kapel, waar soms kanunnikken of conversen van de abdij gingen wonen, een kleine abdij-in-de-dop. Averbode ont popte zich als een voorbeeldige abdij. Aartsbisschop Engelbert van Keulen prees haar ijver en discipline. Daarnaast constateerde men echter ook grote ar moede.3 De abten van Averbode kwamen vrijwel allemaal uit de Kempen, vaak uit dorpen, waar de abdij gegoed was. De periode 1408-1410 betekende voor de ab dij een duistere tijd. Zij raakte in oorlog met de bis schop van Luik, die zelfs.de abt gevangen nam. Vijf tig jaar later leed de abdij zeer onder de oorlogen, die de Boergondiërs met Luik voerden. Een herhaling dreigde in de eerste helft van de zestiende eeuw, ten tijde van de Gelderse oorlogen. De abdij trok veel geld uit voor de koop van Gelderse vrijgeleiden om haar bezittingen te beschermen.4 Gedurende de Op stand had de abdij het zwaar te verduren. In 1574 werd Arnold van Leefdaal door de kloostergemeen schap gekozen tot abt en na vier jaar ook geïnstal leerd, maar koning Philips II wilde zijn toestemming niet geven omdat Arnold onder verdenking stond van ketterse sympathieën wegens zijn vriendschap met Willem van Oranje. In de periode 1578-1605 zochten de religeuzen hun toevlucht in Diest vanwe ge het oorlogsgeweld. De abten Mathias Valentijns (1591-1635) en Servadus Vaes (1647-1698) deden zich kennen als ware humanisten, bevorderaars van [144] kunsten en letteren. Na de Vrede van Munster kon Averbode haar bezittingen in Staats Brabant gewoon behouden, al klaagde de abt geregeld over de hoge belastingen. Vanaf de zestiende eeuw stagneerde ech ter het geestesleven van de abdij, zodat de abdij leek te verworden tot een renteniersclub. Aparte vermel ding verdient Gilles die Voecht (1579-165 3), provis or van de abdij, die dertig banden volschreef met aantekeningen en afschriften over allerhande histo rische onderwerpen. Hij correspondeerde met histo rici van naam van die tijd over de geschiedenis van de abdij.5 Als Luikse abdij ontkwam Averbode aan de hervor mingen, waarmee keizer Jozef 11 grote opruiming hield onder de kloosters in de Oostenrijkse Neder landen (1780-1790). Onder de Franse bezetting 1794) waren de dagen van de abdij echter geteld. Na de uitvaardiging van de wet tot opheffing van de reli gieuze instellingen van 9 vendémaire iv (1 septem ber 1796) was het gedaan met de abdijOp 14 febru ari 1797 verlieten alle kloosterlingen de abdij. In alle spoed werd de abdij ontruimd en werden haar bezit tingen verkocht (al dan niet in schijn).6 Het archief en de bibliotheek waren toen reeds in veiligheid ge bracht in Venlo. Pas in 1834 kon de abdij worden heropgericht; haar domeinen was zij echter groten deels kwijt. De gebouwen waren al in 1801 terugge kocht en stonden sindsdien op naam van provisor F. Carleer. Nu het kloosterverband ontwricht was, vermaakten de kanunnikken hun bezit aan confrater Carleer.7 Toen deze stierf, maakten zijn erfgenamen aanspraak hierop. In een kostbaar en geruchtma kend proces, dat zich twintig jaar lang voortsleepte, wist de abdij uiteindelijk haar gebouwen voor zich te redden. In verband hiermee verkocht zij in 1872 haar kaartboek voor 2000 Franken aan de Belgische Staat zodat dit nu het pièce de résistance van het Algemeen Rijksarchiefis.8 2 De vroegste abdij-administratie In Averbode bestond in theorie een onderscheid tus sen de tafel van de abt en de tafel van het convent. In de twaalfde eeuw was dit onderscheid, dat in de ne gende eeuw in West-Francië was ontstaan om con venten te beschermen tegen de commende-abten, gemeengoed geworden in de Westeuropese abdijen.9 In Averbode was deze tweedeling echter niet van praktische betekenis. In de praktijk werd er namelijk geen onderscheid gemaakt tussen abtsgoederen en conventsgoederen. Maar de geschiedenis verklaart zodoende waarom schenkingen soms, bij wijze van conventie, aan 'abt en convent' van Averbode wer den gedaan. De administratie van de abdij van Aver bode was, zoals gebruikelijk in Premonstratenzer ab dijen, een abtsadministratie. De abt kon geen grote transacties plegen zonder het convent te raadplegen; dan waren de zegels van abt én convent vereist. Volgens de ordensstatuten van 1294 moesten de pro visor exteriorumdie de uithoven langsging, en de voorraadmeester of kelweerder cellerariusvier maal per jaar hun boekhouding aan de abt en enige ka nunnikken voorleggen. Het vierde verslag diende een jaaroverzicht van alle inkomsten en uitgaven te bevatten, waarvan zowel de abt als de betrokken functionaris een exemplaar moest bewaren.10 Soort gelijke bepalingen komen ook in de latere statuten voor. Het abdijarchief zal dus sinds de dertiende eeuw gestaag zijn gaan groeien. Dit stelde nieuwe ei sen aan de inrichting van het archief. Er zijn reeds in de middeleeuwen twee momenten aan te wijzen, waarop in Averbode een herordening van de administratie plaats had. Het eerste moment viel in het begin van de dertiende eeuw. Omstreeks 1220 besloot men een cartularium aan te leggen; het cartarius parvusd1 Dat weten wij omdat de laatste oorkonde van de eerste hand, die in dit cartularium oorkonden afschreef, uit 1221 dateert.12 Dit cartu larium werd nadien nog zo'n zeventig jaar bijgehou den. Men voelde kennelijk de behoefte om de oor konden in afschrift bijeen te hebben. Mogelijk be tekende dit dat vanaf toen de abdij ook meer vidimussen liet opmaken. Dit eerste cartularium vertoont op het eerste gezicht geen enkele systema tiek, chronologisch noch geografisch. Het is een conglomeraat (84 fol.) van papieren en perkamen ten katernen. De vroegste oorkonden van Averbode zijn er niet in opgenomen. Onder abt Jan van Rotse laar (1289-1303) steeg het aantal oorkonden enorm: deze abt alleen zorgde in veertien jaar tijd voor een aanwas van 300 oorkonden. [i45]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 15