rend toe en nieuwe technieken deden hun intrede. Voor het archief betekende dit meer archieven, meer taken en meer en gespecialiseerder personeel. Daarmee veranderde de plaats van het archief bin nen de Groningse samenleving. A.T. Schuitema Meijer was volontair geweest aan het Groningse Rijksarchief en kwam vlak na de be vrijding als wetenschappelijk ambtenaar bij het Ge meentearchief binnen. In 1950 promoveerde de in middels tot chartermeester opgeklommen jurist op de historisch-juridische studie De kerkgebouwen en andere kerkelijke goederen in de stad Groningen, waarvoor veel spitwerk was verricht in de archieven. Daarmee had hij uitstekende papieren om Coster op te volgen en in juli 1951 werd Schuitema Meijer de tweede gemeentearchivaris van Groningen. Het Gemeentearchief had in het gebouw van het Rijksarchief de beschikking over drie werkruimten, waarvan de grootste kamer aan de archivaris toebe hoorde. Een van de eerste daden van de nieuwe ge meentearchivaris was het beschikbaar stellen van zijn werkkamer als leeszaal, waarin vier bezoekers en twee archiefmedewerkers een plaats konden vin den. De kleinere studiezaal werd nu de kamer van de archivaris. Nadat deze interne verhuizing haar beslag had gekregen, explodeerde het aantal bezoe kers in het jaar 1952 tot het nog niet eerder ver toonde aantal van 56, met in totaal 165 bezoeken. Schuitema Meijer was nog maar nauwelijks in func tie of het gemeentebestuur verzocht hem om de ge schiedenis van de stad, 'te beginnen bij de oudste tijden', op papier te zetten.66 De gemeentearchiva ris antwoordde dat het niet mogelijk was om op korte termijn aan het verzoek te voldoen. De schei ding van de archivalia, die in de periode-Coster al de absolute prioriteit had gekregen, moest eerst vol tooid worden. De gemeentearchivaris schatte hier voor nog 'een jaar of tien' nodig te hebben.67 Boven dien had de nieuwe archivaris de nodige plannen met het archief. De toegankelijkheid van verschil lende in pakken gebundelde stukken vond hij on bevredigend omdat zij 'zo goed als niet te raadple gen' waren. De tekeningen en foto's uit de verzame ling-Peters waren geborgen 'in oude schoolkasten [die] daartoe ten enenmale ongeschikt' waren.68 Gedurende enkele jaren werd gewerkt aan het her opstellen van de verschillende archiefonderdelen in de depots. Het sluitstuk van de operatie was een ei gen ruimte voor de topografisch-historische atlas op de bovenste depotverdieping, waar ook de cata logus en een gedeelte van de bibliotheek een plaats vonden. Met de topografisch-historische atlas was de nieuwe archivaris niet tevreden. In de tijd van zijn voorgan ger werd het meeste belang gehecht aan geschreven stukken en minder aan tekeningen en foto's van de stad. De atlas was dan ook 'niet systematisch of in het geheel niet' aangevuld.69 Foto's van de stad in de laatste decennia ontbraken bijna geheel. Schuitema Meijer nam zich voor de atlas verder uit te bouwen en de duizenden afbeeldingen doelmatiger te orde nen. In 1954 kreeg het archief voor het eerst de be schikking over een bedrag waarmee afbeeldingen met een documentaire waarde konden worden aan gekocht. Een particuliere fotograaf kreeg enkele ke ren opdracht om opnamen te maken van delen van de stad die dreigden te veranderen of te verdwijnen, zodat ook de eigen tijd in de collectie terug te vin den zou zijn. Een belangrijk deel van de topografisch-historische atlas van het archief bestond uit het bruikleen van het Museum van Oudheden. Eind jaren vijftig zeg de het Museum de collectie definitief toe, waarna het archief kon beginnen met de materiële verzor ging 'die tot dusver zeer te wensen overliet'.70 Vijf jaar later veranderde men bij het Museum echter van gedachte en vroeg de 'kunstwerken' uit de col lectie terug. Medewerkers van beide instellingen gingen rond de tafel zitten en verdeelden in alle harmonie de collectie. De selectiecriteria waren niet eenvoudig vast te stellen en werden vooral door de directeur van het Museum bepaald. Het archief kreeg de zuiver topografische stukken en het Muse um behield de werken die van enige kunstwaarde werden geacht. Behalve de topografisch-historische atlas behoefde ook de bibliotheek uitbreiding en aanvulling. De nieuwe archivaris nam het verwerven van boeken actiever ter hand. Het ordenen van de archieven werd verder aangevat door een begin te maken met [186] de inventarisatie van delen van het stadsarchief uit de periode 1594-1815. Eveneens werd begonnen met de inventarisatie van het veel geraadpleegde ar chief van het Veenkantoor en de archieven van en kele gasthuizen. In de periode-Coster was het leeuwedeel van de 'scheiding' volbracht. Vele archiefstukken, hand schriften en pamfletten verhuisden naar het Ge meentearchief. Rijksarchivaris Formsma en Coster konden altijd uitstekend met elkaar overweg. Cos- ter bleef na zijn pensionering nog enige tijd actief binnen diverse besturen en droeg binnen het ar chief nog zijn laatste steentje bij aan de moeizame en langdurige geschiedenis van de scheiding. De besprekingen tussen de rijks- en de nieuwe ge meentearchivaris werden na Costers pensioneren op regelmatige basis voortgezet, waarbij Schuitema Meijer een meer juridisch bepaald standpunt hul digde dan zijn voorganger, die zich voegde naar het 'herkomstbeginsel' van de Handleiding. Het uitzoeken van de herkomst van de boeken in de bibliotheek van het Rijksarchief was ook een heel werk. De door de voormalige rijksarchivaris sen gekochte handschriften, boeken en oorkonden waren gefinancierd door de stad öf door de pro vincie. In het verleden waren ook verschillende de len overgenomen van de stadssecretarie. Schuite ma Meijer stelde zich op het juridisch correcte standpunt dat alle archivalia en boeken, die eens door de stad waren aangekocht, ook in het archief van de stad thuishoorden. In de bibliotheek van het Rijksarchief bevonden zich verschillende boeken die aan het Gemeentearchief toebehoorden. Met behulp van oude nota's werd zo goed mogelijk vast gesteld welke boeken eens door en voor de stad waren aangekocht. Op grond van deze reconstruc ties verhuisden vele boeken van de bibliotheek van het Rijksarchief naar de bibliotheek van het Ge meentearchief. 'Dat was wel eens zuur voor ons', er kende de rijksarchivaris.71 De scheiding belandde in 1968 in een slotfase en viel geheel stil nadat de opvolger van rijksarchivaris Formsma zich had in gewerkt. De jaren vijftig stonden voor het archiefwezen in het teken van de registratuur. De registratuur be gon in hoog tempo een dermate massale omvang aan te nemen dat de toekomst er voor de archivaris sen zorgelijk begon uit te zien. In het Archieven blad van 1951 waarschuwde een archivaris al: Sla een blik in de moderne lopende archieven en 'Uw haren [zouden] te berge rijzen, ja velen onder u zouden in één dag grijs worden'.72 Van de zijde van de archiefvormende instanties was vooralsnog wei nig belangstelling te bespeuren voor dit probleem. Halverwege de jaren vijftig waren er zo'n vijf vaste krachten op het Groningse Gemeentearchief werk zaam, terwijl stagiairs en 'werkloze hoofdarbeiders' er al dan niet tijdelijk een plek vonden. Op de bo venste verdieping van het archief werd een zeer klei ne boekbinderij ingericht. Eén persoon besteedde vaak verscheidene jaren aan één project. In deze si tuatie begon pas verandering te komen toen het Ge meentearchief ook een educatieve taak kreeg. Vanaf het begin van de jaren zestig organiseerde de Vereni ging van Archivarissen studiedagen voor archief ambtenaren. In 1963 waren deze dagen gewijd aan 'De educatieve taak van het archiefwezen'. Hiermee luidde het archiefwezen een nieuwe periode in. In het kader van de educatieve taak van het archief werden activiteiten op touw gezet. In 1965 startte het Gemeentearchief, in samenwerking met het Rijksarchief, de Groninger Culturele Gemeen schap en de regionale omroep een project om de stads- en streekgeschiedenis in het middelbaar on derwijs op gang te brengen. Vijfjaar later begonnen besprekingen met de 'schooldocumentatiegroep' van het Instituut voor Onderwijskunde van de Rijksuniversiteit Groningen die een 'leerplan-on derwijsleerpakket' wilde samenstellen voor het ge schiedenisonderwijs. Met de gemeentelijke school inspectie en met onderwijskrachten werd ondertus sen gepraat over de mogelijkheid het archief meer bij het geschiedenisonderwijs te betrekken. In de praktijk kwam het er op neer dat het Gemeentear chief wees op de aanwezige mogelijkheden en, in dien gevraagd, alle medewerking verleende. Maar de educatieve activiteiten vertoonden nog een inci denteel karakter. Toch begonnen de bezoekers in steeds groter getale toe te stromen. 'Opvallend is, dat het aantal jeugdige bezoek(st)ers elk jaar groter wordt; de meesten vragen naar materiaal voor een te [187]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1993 | | pagina 18