STAATSBLAD
KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.
(No. H155) W JE JÊJ van 24 Mei 1947houdende een
voorloopige regeling ter voorziening in den
nood van ouden van dagen Noodwet
Ouderdomsvoorziening
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluutl doen te
weten
Alzoo Wij fn overweging genomen hebben, dat het wenschelijk
is een voorioopige regeling te treffen ter voorziening in den
nood van ouden van dagen in afwachting van de totstandkoming
eener definitieve voorziening door middel van verplichte ver
zekering;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. Algemeene bepalingen.
Artikel 1.
In deze wet wordt verstaan onder:
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken;
Raad van Arbeidde ingevolge artikel 25 der Invaliditeits
wet bevoegde Raad van Arbeid;
Ouderdomsuitkeeringde in artikel 4, eerste lid, bedoelde
ouderdomsuitkeering.
Artikel 2.
Voor de toepassing van deze wet worden van tafel en bed
gescheiden echtgenooten als ongehuwd aangemerkt.
staan dat geschillen over aanspraken op uitkerin
gen niet aan een administratieve rechter konden
worden opgedragen. Er werden dan ook door de
bedrijfsverenigingen, ingevolge artikel 90 van de
Land- en Tuinbouw-Ongevallenwet 1922, Com
missies van Scheidslieden in het leven geroepen,
waarvan de werkwijze nader werd geregeld bij één
algemene maatregel van bestuur, welke sterke ana
logie met de Beroepswet vertoonde. Appèl tegen de
uitspraken van deze Commissie was mogelijk bij de
Centrale Raad van Beroep.
1.5 Ziektewet 1929
en Ziekenfondsenbesluit 1941
De Ziektewet-Talma werd na lange politieke strijd
ten gevolge van grote veranderingen in het bedrijfs
leven totaal gewijzigd en aangepast. Bij kb van
29 juni 1929 (Stb. 374) werd de uiteindelijke, aan
gepaste tekst bekend gemaakt.
De Ziektewet was tot stand gekomen op 24 juni
1929 (Stb. 329) en werd bij kb van 29 juni 1929
(Stb. 375) per 1 augustus 1929 deels en per 1 maart
1930 volledig ingevoerd. De Ziektewet kreeg twee
soorten uitvoeringsorganen van verzekering: de zie
kenkassen van de Raden van Arbeid (voor ongeor
ganiseerden) en de erkende bedrijfsverenigingen
(voor de georganiseerden), staande onder een Col
lege van Toezicht. Verplicht moesten ook deze be
drijfsverenigingen, die de voornaamste uitvoerings
organen werden, als organen van administratieve
rechtspraak beroepscolleges instellen, Scheidsge
rechten genaamd. Appèl werd weer mogelijk bij de
Centrale Raad van Beroep, als hoogste beroepsin
stantie.
De uitkering en de gelden voor medische behan
deling in geval van ziekte waren in de Ziektewet-
Talma gescheiden. Het ziekenfondswezen was in
Nederland tot dusver niet wettelijk geregeld en er
bestond door de honderden verschillende zieken
fondsen - elk met een eigen ontstaansgeschiedenis -
grote wanorde op organisatorisch terrein.
Het Ziekenfondsenbesluit 1941 werd uitgevaar
digd bij Besluit van de secretaris-generaal van het
departement van Sociale Zaken van 1 augustus
1941 en ingevoerd per 1 november 1941. Dit Be
sluit bracht voor de verzekerden ingevolge de ziek
tewet een verplichte verzekering voor geneeskundi
ge verzorging. Bovendien kwamen de bestaande,
bijna 130 ziekenfondsen met bijna 2000 ondersteu
ningsfondsen onder staatstoezicht. De uitvoering
van dit Besluit werd opgedragen aan Algemene Zie
kenfondsen, die de uitkeringen regelden; de inning
van de premies werd opgedragen aan de uitvoe
ringsorganen van de Ziektewet: de bedrijfsvereni
gingen en de Raden van Arbeid. Het toezicht op de
uitvoering werd aanvankelijk opgedragen aan een
commissaris, maar in april 1947 werd hiervoor een
Ziekenfondsraad ingesteld. De geschillen inzake
het ziekenfondsenbesluit moesten bij de burgerlij
ke rechter aanhangig gemaakt worden, of bij een ei
gen Scheidsgerecht van een fonds. Met klachten
kon men zich richten tot de Ziekenfondsraad te
Amsterdam.
In verband met het geheel eigen karakter van de
werkomstandigheden van de mijnwerkers en de
specifieke gevaren die hun beroep met zich mee
bracht, was sinds 1 augustus 1919 voor deze groep
werklieden het 'Algemeen Mijnwerkersfonds' werk
zaam, dat ouderdoms- en invaliditeitsrenten ver
strekte. Dit speciale fonds vereiste voor de mijnwer
kers een aparte wet. Aldus ontstond de Mijnwer
kers-Invaliditeitswet van 21 april 1933 (Stb. 181),
die per 1 januari 1936 in werking trad.
16 Kinderbijslag en rente
toeslagen 1939, 1941, 1948, 1951
Reeds sedert 1920 kregen alle rijksambtenaren een
kindertoelage. De Kinderbijslagwet voor loontrek-
kenden van 23 december 1939 (Stb. 806) trad op
1 mei 1940 deels en op 1 januari 1941 geheel in
werking en gold ook voor niet-overheidspersoneel.
De uitvoering van deze wet kregen de erkende be
drijfsverenigingen, staande onder het bestuur van
het Kinderbijslagvereveningsfonds en de Raden van
Arbeid.
Ook deze wet eiste van bedrijfsverenigingen de
instelling van Scheidsgerechten.
Sinds 1 juli 1941 ontvingen de rentetrekkers in
gevolge de Invaliditeitswet, krachtens besluit van
9 juli 1941 van de secretarissen-generaal van de de
partementen van Sociale Zaken en Financiën een
[96]
VAM HET
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Bijl. Hand. II 46/47, 362; Hand. II 46/47, bladz. 1351—1400, 1410—1412;
Bijl. Hand. I 46/47, 362; Hand. I 46/47, bladz. 750—765.
De beroemde Noodwet-Drees uit 1947 voorzag in
itkeringen aan personen van 65jaar en ouder
[97]