Rembrandt, the archives and the ar chivist The figure of Rembrandt still remains an object of wonder and curiosity. To this very day dis coveries are being made with regard to his character, the circumstances of his life, the specific back grounds to his works. Research into these matters dates back to the 1850s when the first municipal archivist of Amsterdam, P. J. Scheltema, made an at tempt to revive Rembrandt by using original source materials. Later the art historian Bredius was to form the corpus of documentation on Rembrandt. He was the first to recognise the notarial archives as an im portant source. Archives have come to play a major part in the research on Rembrandt. Het wetenschappelijk ideaal was nog steeds niet be reikt, maar Strauss smaakte wel de voldoening dat reeds in 1984 een geheel nieuwe biografie, Rem brandt, zijn leven, zijn schilderijen, van de hand van G. Schwartz, van de persen kwam. De in 1991 geboden gelegenheid om aan de Rembrandt-catalogus mee te werken, werd aanlei ding om alle stukken en oude publikaties nogmaals te bekijken. Veel kon anders worden geïnterpre teerd, zoals het typisch negentiende-eeuwse beeld van de eenvoudige molenaarszoon Rembrandt en de vermogende burgemeestersdochters Saskia. Dat werd nu het beeld van de schilder met de rijke toe komst en het onbemiddelde nichtje van zijn werk gever, die door Hendrick Uylenburgh aan elkaar werden gekoppeld. Het gevolg van deze zienswijze is dat de latere belangstelling van Saskia's familie voor het beheer van het vermogen van Titus er een van eigenbelang wordt. Veel bij archivarissen levende kennis haalde tot nog toe de geschiedenisboeken niet. Zo kon bij voorbeeld het faillissement van de schilder in een ander - maatschappelijk negatief - licht worden ge plaatst. De archivaris van Leeuwarden, W. Eekhoff, weet ons in 1862 in zijn boekje De vrouw van Rem brandt in een noot te vertellen, dat oude Amster dammers in 1840, toen het idee van het standbeeld voor de schilder werd geboren, vonden dat een man die aan de Desolate Boedelkamer was gekomen, zo'n eer niet verdiende. Het geld voor het monu ment was dan ook moeizaam bijeengekomen. Het werd een gietijzeren standbeeld voor Rembrandt in tegenstelling tot het bronzen monument voor Ru bens in Antwerpen. Summary Bijlage Tiranscriptie van de brief van archivaris P. Scheltema aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, 31 oktober 1851 Edel Achtbare Heeren! Met veel belangstelling heb ik de pogingen gadege slagen, welke in het werk zijn gesteld, om in onze stad een standbeeld voor Rembrand op te rigten, en het strekt mij daarom tot een bijzonder genoegen, dat deze pogingen eerlang met een gunstig gevolg zullen worden bekroond. Ten einde ook het mijne toe te brengen tot verlevendiging der nagedachte nis van Hollands grootsten schilder, heb ik dit jaar, eene menigte bouwstoffen bijeengebragt, om een oorspronkelijk leven van Rembrand te bewerken. Ik vond mij daartoe aangespoord door de bevin ding, dat de voornaamste punten van 's mans leven tot dus verre geheel verkeerd zijn voorgesteld, ter wijl zijn persoon en leven met een duisteren sluijer zijn omgeven. De commissie tot oprigdng van Rembrands standbeeld draagt kennis van dit plan en heeft, met aanmoediging tot de verwezenlijking, mij haar welgevallen betuigd voor de dienst, welke ik voornemens ben, zoo haar zelve, als des vader- landsche kunst, te bewijzen. Misschien ben ik in staat aan deze commissie ee ne nog meer gewigtige dienst te bekroonen, door de verandering van een plan te bewerken, welks volvoering, mijns oordeels, geenszins aan den wensch en de verwachting beantwoorden zou. Ik bedoel de plaats, voor de oprigting van het stand beeld bestemd, waartoe, zoo mij voorkomt min ge lukkig, eene plek gekozen is op de Botermarkt over het Reguliers-plein. Nergens zou, dunkt mij, het beeld beter kunnen voldoen, dan wanneer het ge- [90] steld werd op het gewelf boven de brug aan het be gin van het Rokin bij het gewezen Rembrands pleintje. Er zou hier geen fondeering behoeven te worden gelegd en de steen met de inscriptie of het opschrift kon men hier gevoegelijk plaatsen in het midden van het nieuw opgetrokken muurtje. Men zou op het beeld, hier geplaatst, van verschillende kanten een goed gezigt hebben, terwijlde plaats zel ve er door zou versierd worden, hetgeen elders min der het geval zou wezen. Het is mij bekend, dat er reeds eene bepaling omtrent de plaatsing van het standbeeld door U Ed. Achtbaren gemaakt is, zoodat het welligt voor U moeijelijk zijn zal, om op dit punt zeiven terug te komen. Wordt evenwel de wenschelijkheid der uit voering van mijn ontwerp, gelijk ik vertrouw, door U Edel Achtbaren toegesteund, dan neem ik de vrijheid voor te stellen, dat dit denkbeeld, als door mij geopperd, door U aan de commissie worde voorgedragen. Misschien is het tegenwoordige oogenblik daartoe het meest geschikte, omdat de commissie zeker voornemens is, eerstdaags zich tot U Edel Achtbaren te wenden met verzoek, om tot het leggen der fondeering voor het standbeeld over te gaan. Ik heb geoordeeld, dat de mededeeling dezer zaak niet slechts in het belang der commissie maar tevens van de stad zelve was, zoodat ik het noodig heb geacht de aandacht van U Edel Achtbaren daarop, nu het nog niet te laat is tot verandering, te vestigen. Met opregte betuiging van eerbied noem ik mij Uwe Edel Achtbare Heeren! Uwen onderdanigen Dienaar P. Scheltema Noten 1 Dit artikel is een enigszins aange paste versie van mijn inleiding'De archiefvorsers en het Rembrandt- beeld' in een catalogus van het Rembrandthuis: Dossier Rembrandt- The Rembrandt Papers (Amsterdam 1987/1988) 4-10. 2 'RembrandtvanRijn(i6o6-1669): Een veranderend schildersportret', in: Rembrandt: De Meester en zijn Werkplaats. Dl. 1: Schilderijen (Zwolle, 199150-67. 3 Zie de briefvan Scheltema aan B8tw,d.d. 31-10-1851,opgenomen als bijlage bij dit artikel. 4 N. de Roever,'Een huwelijk van Rembrandt, waarvan de eerste af kondiging twee eeuwen na zij n dood heeft plaats gehad', Oud Holland 1 (1883)3-4. Zie voor het ontstaan van Oud Holland en de werkverdeling tussen N. de Roever en A. Bredius: PJ. J. vanThiel, 'Oud Holland over the past hundred years', in: Index to OudHolland. Thefirst 100years, 1883-1882 ('s Gravenhage, 1986) 3-13. 5 N.deRoever/Eenverjaardver- jaarfeest', Oud Hollands (1883) 239. 6 A. Bredius en N. de Roever, 'Rem brandt, nieuwe bijdragen tot zijne levensgeschiedenis', OudHolland5 (1887) 211-212. 7 A. Bredius, 'Nieuwe Rembrandtia- na', OudHolland 17 (1899) 1 8 C. Hofstede de Groot, Die Urkun- den über Rembrandt (1575 -1721), neu herausgegeben undcommentirt (Haag, 1906) vu - vin. 9 Amstelodamum^2 {196s,) 119-120. 10 I.H. van Eeghen, 'Rembrandt en de archieven', Amstelodamum43 (1956) 82-83. 11 LH. van Eeghen, 'Elsje Christiaens en de kunsthistorici', Amsteloda- mum 56 (1969) 7}-78. 12 S.A.C. Dudokvan Heel, 'De galerij en schilderloods van Rembrandt of waar schilderde Rembrandt "de Nachtwacht"?', Amstelodamum LXXIV (1987) 102 - I06. Dossier Rembrandt{zK noot 1), 48-51 met reconstructies. 13 J. G. van Gelder, 'Frühe Rem- brandt-Sammlungen', in: Neue Beitrdge zur Rembrandt-Forschung (Berlin, 1973) 204. [91 1

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1993 | | pagina 6