Overgangsperiode
In het begin van de twintigste eeuw was er reeds zo
veel in verspreide publikaties over Rembrandt ver
schenen, dat het dr C. Hofstede de Groot (1863-
1930) nuttig scheen om ter gelegenheid van de
driehonderdste geboortedag van Rembrandt in
1906 een compilatie van deze documenten bijeen te
brengen in het fameuze werk Die Urkunden über
Rembrandt (1575-1721). De uitgave werd door hem
in het Duits - de wetenschappelijke voertaal van die
dagen - becommentarieerd. Hij verontschuldigde
zich in het voorwoord voor zijn wijze van bewer
king:
'Der Verfasser hat versucht, alle diese Urkun
den zu sammeln, zu ordnen und zu kommenti-
ren. Er hat bei den gedruckten Quellen die Origi-
nalausgaben herangezogen und kollationirt, bei
den ungedruckten soviel wie möglich die Akten
selbst verglichen. Nu bei einergrosse Gruppe und
leider einer sehr wichtigen ist ihm dies nicht mög
lich gewesen: bei den Amsterdammer Notarproto-
kollen. Die hollcindischen notariellen Archive
sind bis zur Einführung des neuen Notariatsges-
etzes offiziell unzuganglich. Wer doch in sie ein-
drang, that dies durch persónliche Beziehungen
zum betrejfenden Archivar. Wenn wenigerzuver-
lastige Forscher als Mr. A. D. de Vries Az, Mr. N.
de Roever und Dr. A. Bredius die betrejfenden
Akten zum ersten Male veröjfentlicht hdtten,
hdtte ichgewiss Versuchegewagt, Zuganngzu den
Achivdepots in Amsterdam zu bekommen. So
aber, bei der bekannten Akribie dieser drei For
scher, shien mir die zu erhoffte Ausbeute im Ver-
haltn iss zu rgrossen Mühe zu gering, und habe ich
ibreAbschriften als die Originale betrachtet. '8
Het merkwaardige heeft zich voorgedaan, dat er na
het verschijnen van Die Urkunden über Rembrandt,
ondanks de zeer rijke documentatie, geen biografie
over de schilder werd geschreven. Dat zal aan de
ene kant hebben gelegen aan het feit dat Nederlan
ders, in tegenstelling tot de Engelsen, geen schrij
vers van biografieën zijn. Anderzijds zal de uitgave
door Hofstede de Groot bij aspirantschrijvers niet
bepaald de indruk hebben gewerkt dat het bron
nenmateriaal in dit werk kant en klaar voor overna
me bijeen was gezet. Daarvoor was het veel te moei
lijk! De acribie viel tegen en er moest nog te veel
aanvullend onderzoek worden verricht. Het was
erg jammer dat Bredius de kwaliteiten van een his
toricus miste en dat de uiterst bekwame mr A.D. de
Vries en mr N. de Roever beiden veel te jong zijn
gestorven. De opvolgers van De Roever, de archiva
rissen dr J.Chr. Breen (1865-1827) en mr A. Ie Cos-
quino de Bussy (1884-1953), hadden hoegenaamd
geen belangstelling voor het onderwerp.
Aanzetten tot biografieën gegrond op verder ar
chiefonderzoek zouden pas in de jaren dertig ko
men van de adjunct-bibliothecaris van de Universi
teitsbibliotheek mr H.F. Wijnman (1894-1979).
Zijn afscheidsbundel Uit de kring van Rembrandt en
Vondel uit 1959, waarin zijn verzamelde opstellen
over hun kring werden opgenomen, is een prachtig
voorbeeld van een erudiete aanpak. Het was ook
Wijnman die in 1964 als eerste de geschiedenis van
Geertje Dircx en Rembrandt volledig uit de doeken
zou doen. Over deze affaire was in 1920 al een ui
terst belangrijke en onthullende akte uit het nota
rieel archief van Edam in Oud Holland gepubli
ceerd. Door onbekendheid met het biografisch ma
teriaal over de schilder heeft men toen de betekenis
van het stuk niet voldoende ingezien, waardoor de
ze akte ruim veertig jaar een sluimerend bestaan
heeft geleid. Rembrandt komt in dat stuk bepaald
niet als een nobele figuur tevoorschijn, maar eerder
als een voor ons twintigste-eeuwers begrijpelijker
mens met grotere ondeugden dan men gewoon is
aan helden toe te dichten. Wijnman deed zijn ont
hullingen in de Nederlandse vertaling van Chris
topher White's Engelse biografie Rembrandt and his
world uit 1964. Vanwege de aanvullingen en de
onthullingen van Wijnman in de Nederlandse ver
sie van deze biografie werd er door de recensent van
het boek opgemerkt: 'Het is een uitzondering, dat
een vertaling te verkiezen is boven het oorspronkelijke
werk, maar deze Nederlandse vertaling behoort tot die
uitzonderingen. '9
I. H. van Eeghen
De zojuist genoemde recensent was mej. dr I.H.
Eeghen (geb. 1913). Van Eeghen, de voormalige
Amsterdamse adjunct-archivaris, nam de draad van
het Rembrandt-onderzoek weer geheel op. Al veer-
[86]
tig jaar vullen haar artikelen over Rembrandt en
zijn omgeving de nummers van het maandblad en
de jaarboeken van Amstelodamum. Haar indruk
wekkendste produktiviteit lag misschien wel rond
de jubileumexposities van het jaar 1956. Nummer
na nummer werden de lezers van Amstelodamum
van haar ingenieuze vondsten op de hoogte gesteld,
hetgeen elke nieuwe druk van de catalogus van het
Rijksmuseum nieuwe aanvullingen en correcties
opleverde. Eigenlijk is met Van Eeghen pas goed de
interpretatie van Die Urkunden begonnen. Zoveel
stukken wist zij tot leven te brengen. In het jubi
leumjaar merke zij al over de uitgave van Die Ur
kunden op:
Van geen andere Amsterdamse schilder had
men een dergelijke bundel bijeen kunnen bren
gen. De gegevens over schilders zijn namelijk
meestal bijzonder karig. Rembrandts noodlot,
zijn aanvankelijke rijkdom en daarna zijn te
genspoed, maakten echter de archieven tot een
buitengewoon vruchtbare bodem voor onder
zoek. Alleen rijkdom of alleen tegenspoed zou
weinighebben opgeleverd. Neen, het is de combi
natie van de twee, die wij thans moeten zegenen.
Daaraan danken wij de vele notariële acten, de
inventaris in de Desolate Boedelkamer en de pro
cesstukken. 'I0
Tergelijkertijd merkte zij op dat er nog wel het een
en ander van Die Urkunden te verbeteren zou zijn.
Het was velen duidelijk geworden dat de uitgave
van Hofstede de Groot de nodige archivistische an
notatie miste, waardoor veel stukken geïsoleerd wa
ren gebleven. Het is de context die de akten pas
voor ons begrijpelijk maakt.
De aanpak van mej. Van Eeghen was gevarieerd
en zij bereikte er schitterende resultaten mee. Een
van haar beruchtste bijdragen is misschien wel
haar studie 'Elsje Christiaens en de kunsthistorici'
uit 1969 geweest. Zij bespreekt daarin een paar te
keningen van Rembrandt die een heel duidelijke
historische gebeurtenis tot onderwerp hebben: het
tentoonstellen van een lijk van een terechtgestelde
vrouw op Volewijk. De tekeningen werden op
stijlkritische gronden omstreeks 1654-1656 geda
teerd. Van Eeghen identificeerde het lijk met Elsje
Christiaens, die omstreeks 1 mei 1664 was terecht
gesteld, waardoor de tekeningen in de eerste week
van mei 1664 vallen te dateren! Concrete gegevens
en feiten tellen bij Van Eeghen heel zwaar en zij
heeft een grote afkeer van vage bewijzen. Vandaar
haar scherpe slotopmerking in het stuk: 'Het stemt
mij tot huivering voor dergelijke methoden. Ik spreek
daarom de hoop uit, dat Elsje Christiaens, die eens
diende als exempel om anderen van misdaden terug
te houden, nu nogmaals als exempel zal dienen en
wel voor de kunsthistorici om voorzichtig te zijn met
de datering op stijlkritische grondend11
Het was naar aanleiding van de herdenkings
tentoonstelling van de driehonderdste sterfdag
van de grote meester in 1969, dat alle stukken uit
Die Urkunden nog eens kritisch werden bekeken,
in de hoop dat er nog iets nieuws over de schilder
zou zijn te vertellen. Het was bij die gelegenheid,
dat ik in zomer van het jaar 1969 door mej. Van
Eeghen werd benaderd met het verzoek om enkele
kleinere nieuwe vondsten voor het komende Rem-
brandtnummer van Amstelodamum te bewerken.
Als student was bij mij, na het lezen van de artike
len van de hand van Van Eeghen, de indruk ont
staan dat er niets meer te vinden zou zijn dat een
nieuw licht op meester Rembrandt zou kunnen
werpen. Zo grondig zouden in mijn toenmalige
onervaren ogen mej. Van Eeghen - en Bredius
vóór haar - de archieven reeds hebben uitgekamd.
Van die zienswijze werd ik na het onderhoud met
Van Eeghen snel genezen, want binnen een uur
deed ik mijn eerste kleine zelfstandige vondst, en
er zouden nog vele op volgen. Een recente trou
vaille uit 1987 betrof een akte over een galerij op
de binnenplaats van het Rembrandthuis, welke
aanleiding gaf tot een reconstructie waarbij de
mogelijkheid werd geopperd dat daar 'de Nacht
wacht' werd geschilderd.12 Dit trok de aandacht
van de landelijke pers.
Opzettelijke vondsten
Volgens Van Eeghen zullen de 'toevallige' vondsten
in de toekomst gaan afnemen, maar daarentegen
zullen de 'opzettelijke' vondsten gaan toenemen.
Die vergen echter een groot inzicht in de archieven.
De afgelopen twintig jaar is mijn oog regelmatig
op Rembrandt-teksten gevallen. Zelden bleek het
een onbekend stuk te zijn, want de blauwe en rode
[87]