Rembrandt, de archieven en de archivaris1 S.A.C. Dudok van Heel De onthulling van het Rembrandtbeeld op de Botermarkt in Amsterdam op 2y mei 1852. Anonieme potloodtekening. Foto: Gemeentelijkearchief Amster dam Steeds opnieuw wordt ons Rembrandt-beeld bijgesteld, is het niet door 'afschrijvingen' van schilderijen door het Rembrandt Research Project, dan wel door nieuwe artikelen over de schilder. Dat er op dit punt al sprake is van anderhalve eeuw traditie, met een vooraanstaande rol voor de archiva ris en een toenemend belang van het archiefonderzoek, laat onderstaand artikel zien. De auteur van onderstaande bijdrage is wetenschappelijk medewerker van het Gemeentearchief Amsterdam en schrijver van een ar tikel in de Rembrandt-catalogus, verschenen ter gelegenheid van Rem- brandt-tentoonstellingen in Berlijn, Amsterdam en Londen.2 Bredius was hier! Toen op de 27? mei 1852 het Rembrandtbeeld op de Botermarkt in Amsterdam door koning Wil lem ui was onthuld, realiseerde men zich pas goed hoe bitter weinig er over het leven van onze nationale kunstenaar bekend was. Rembrandt was in die dagen voor het voetlicht gebracht als tegen hanger van de schilder en gentleman-diplomaat Rubens, voor wie de Belgen al in 1840 een stand beeld hadden opgericht. Over het leven van Ru bens was toen reeds heel wat meer bekend dan de paar anekdoten die Houbraken in 1719 over Rembrandt wist te vertellen. Sinds 1848 was dr P. Scheltema (1812-1885) de eerste archivaris van het in die tijd nog ongeordende Amsterdamse Gemeentearchief en hij deed een poging om Rembrandt aan de hand van authentieke stukken te doen herleven.3 In 1853 maakte Scheltema zijn eerste resultaten bekend in een 'Redevoering over het leven en de verdiensten van Rembrandt van Rijn, met eene menigte geschiedkundige bijlagen, meerendeels uit echte bronnen geput'. In de loop der jaren zou er meer van zijn hand over Rem brandt volgen. Dat zoeken naar nieuwe docu menten betreffende het leven van de schilder ging in die dagen naar onze mening niet zo heel erg systematisch. Maar al te vaak werden vondsten uit hun originele context gehaald en dan op een sta peltje personalia over Rembrandt of Vondel ge legd. Zo nu en dan ging men zelfs zo ver, dat er stukken werden uitgeknipt. Het gevolg voor de huidige onderzoeker is soms dat deze stukken amper meer zijn te lokaliseren. Toch was het niet de archivaris 'Piet Perkament', die het corpus van de Rembrandtdocumentatie bijeen zou brengen. Die arbeid werd voornamelijk volbracht door de kunsthistoricus dr A. Bredius (1855-1946), die al in een heel vroeg stadium van zijn belangstelling voor kunstenaars had begrepen dat de Amster damse notarisprotocollen vol met waardevolle ak ten voor biografisch en kunsthistorisch onderzoek zaten. Het was Bredius en zijn vrienden opgeval len dat men in zeventiende eeuw voor heel wat meer zaken naar de notaris liep dan men dat in de negentiende eeuw nog gewoon was te doen. Van daar de grote rijkdom van deze bron. Scheltema had nog geen kennis van deze akten kunnen ne men, aangezien in zijn tijd de notariële archieven van vóór 1811 nog bij de notaris-beheerder in het depot aan het Kleine-Gartmanplantsoen berust ten. Pas in 1904 werden de protocollen naar de rijksarchiefbewaarplaats overgebracht en daarme de voor iedereen toegankelijk gemaakt. Bredius had zich vóór die tijd al toegang tot de depots we ten te verschaffen, waar men hem regelmatig ge huld in dikke bontjassen of wollen plaids kon aantreffen. Maar later had hij het voor elkaar ge kregen, dat een bediende hem de protocollen op zijn hotelkamer in het om de hoek gelegen Ame rican Hotel bezorgde. Daar kon hij ze dan op zijn gemak doornemen en bestuderen. Dat deed hij met een rood en een blauw potlood in de hand en zodra hij iets van belang vond, onderstreepte hij kleurig zijn vondsten. Op deze wijze een blauw en rood spoor in de stukken achterlatende: Bredius was hier! In 1883 was het tijdschrift Oud Holland opge richt. Bij het ontstaan daarvan heeft een aantal bronnenonderzoekers een heel belangrijk aandeel gehad. Onder hen was de toekomstige archivaris van Amsterdam mr N. de Roever (1850-1893), die in de jaren tachtig met zijn vrienden mr A.D. de Vries (1851-1884) en Bredius was begonnen om bouwstoffen tot de kennis van Rembrandts leven te verzamelen. Het is geen toeval dat Oud Holland opent met een artikel van de hand van De Roever: 'Een huwelijk van Rembrandt, waarvan de eerste afkondiging twee eeuwen na zijn dood heeft plaats gehad'. De Roever wijst in deze bijdrage met name op het grote belang van de oude notariële archie ven: Het valt niet te betwijfelen of voortgezet on derzoek zal, zij het ook niet binnen de eerste jaren, het gordijn wegschuiven, dat ons tot dus verre Rembrandt in zijn laatste levensjaren aan het oog onttrok. Reeds zijn de archieven der weeskamers met de plaatselijke archieven veree- nigd en voor den onderzoeker opengesteld. Er be staat uitzicht, dat van de oude rechterlijke ar- chiven weldra hetzelfde zal kunnen gezegd wor den. Dan blijft nog een hoogst gewichtig depot gesloten, dat in naburige landen evenzeer voor wetenschappelijke mannen toegankelijk is. Ik bedoel de bewaarplaats der oude notariëele protocollen. Hoe rijk deze bron is, en welke oogst zij belooft, wordt terstond duidelijk aan hem, die maar even in de lokalen verwijlt. Moeten nu [83]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1993 | | pagina 2