Raad worden gewijzigd. Behandeling, beraadsla
ging en beslissing van de gedingen kon voortaan ge
daan worden door een voorzitter met één werkge
ver en één werkman. De regeling van de benoeming
van de leden van de Raden van Beroep door de Ge
deputeerde Staten werd gewijzigd bij kb van 10 juli
1925 (Stb. 325).
3.5 1935
Naar aanleiding van een bezuinigingsontwerp werd
de Beroepswet wederom belangrijk gewijzigd met
de wet van 22 juli 1935 (Stb. 421), die ingevolge kb
van 14 september 1935 (Stb. 571) per 1 oktober
1935 deels en ingevolge kb van 22 februari 1936
(Stb. 280) per 15 maart 1936 volledig in werking
trad. Hierbij werd de mogelijkheid geopend voor
snellere procedures in sociale verzekeringszaken.
Deze wetswijziging was ook ingevoerd in verband
met belangrijke wijzigingen van de Ziektewet per
1 juli 1935, waarbij, in gevallen van arbeidsonge
schiktheid, de bevoegdheid van de Centrale Raad
van Beroep was uitgebreid.
De wijze van benoeming van de leden van de
Raden van Beroep werd gewijzigd met een kb van
30 maart 1936 (Stb. 244) en een kb van 18 juni
1936 (Stb. 249). Ingevolge dit laatste kb kregen de
erkende vakorganisaties van werkgevers en werkne
mers de bevoegdheid aanbevelingen in te dienen bij
de Gedeputeerde Staten van de provincies, voor
personen ter plaatsing op de ledenlijsten van de Ra
denvan Beroep.
3.6 Beroepswet 1955
De enorme veranderingen in de sociale verzeke
ringswetgeving sinds de inwerkingtreding van de
Ongevallenwet (1901), de invoering van de Orga
nisatiewet Sociale Verzekering (1952), alsmede de
in aantocht zijnde wijziging van de Wet op de
Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid
(1956) en de Algemene Ouderdomswet (1956),
kort daarop gevolgd door andere algemene wetten
van sociale voorzieningen, deden de behoefte ont
staan aan een nieuwe wetgeving betreffende de
rechtspraak inzake sociale verzekering. Per 1 janu
ari 1957 werden daartoe twee nieuwe wetten en een
reglement van kracht, waarmee de oude Beroeps
wet uit 1902 kwam te vervallen. Dit waren de nieu
we Beroepswet van 2 februari 1955 (Stb. 47), de In
voeringswet van 15 augustus 1955 (Stb. 396), het
Beroepsreglement van 1 augustus 1956 (Stb. 423);
gezamenlijk traden die ingevolge kb van 6 decem
ber 1956 (Stb. 591) per 1 januari 1957 in werking.
Op die datum kwam ook het kb van 20 april 1956
(Stb. 212), de Rechtsgebiedregeling (Beroepswet)
in werking. Krachtens kb werd het aantal Raden
van Beroep met drie nieuwe (Haarlem, Utrecht en
Zwolle) gebracht op tien. Door de Invoeringswet
verdwenen de Commissies van Scheidslieden en de
Scheidsgerechten.
3.7 De taken
van de Raden van Beroep
De Raden van Beroep werden al vrij gauw gezien als
instanties belast met alle administratieve recht
spraak. De aangebrachte zaken hadden aanvanke
lijk alleen betrekking op de Ongevallenwet 1901.
Vanaf 1913 kwamen daar de gedingen betreffende
de Ouderdomsrente bij. Sinds 1919 nam het aantal
zaken snel toe door de invoering van de Ouder
domswet 1919, de Invaliditeitswet 1919, de herzie
ne Ongevallenwet 1921 en de Land- en Tuinbouw-
Ongevallenwet 1922. Een nieuwe stijging van za
ken gaf de invoering van de Ziektewet in 1930 en de
invoering van de Kinderbijslagwet in 1941
Aldus oordeelden de Raden van Beroep over
beslissingen van het bestuur der Rijksverzekerings
bank (verreweg de meeste gevallen betroffen schade
loosstellingen aan getroffenen), waartegen ingevol
ge de bepalingen van de Ongevallenwet beroep
openstond. Voorts oordeelden de Raden in eerste
aanleg over beroepen, ingesteld tegen beslissingen
van de Raden van Arbeid of van het bestuur der
Rijksverzekeringsbank inzake de Ziektewet, de Kin
derbijslagwet, de Invaliditeitswet en de Ouder
domswet (deze gevallen betroffen hoofdzakelijk
toekenning van invaliditeitsrenten, een klein aantal
betrof toekenning van weduwenrenten en een nog
geringer aantal betrof gevallen van ouderdomsren
ten en wezenrenten). Inzake de Land- en Tuin-
bouw-Ongevallenwet kon bij de Raden van Beroep
[102]
een beroep worden ingesteld tegen de beslissingen
van het Bestuur der Rijksverzekeringsbank en inza
ke de Ziekenfondswet tegen bepaalde beslissingen
van de ziekenfondsen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde in hoog
ste ressort over uitspraken van de Raden van Beroep,
alsmede over de uitspraken der Commissies van
Scheidslieden en over bepaalde uitspraken van
Scheidsgerechten. Ook oordeelde de Centrale Raad
in eerste en enige aanleg, ingevolge de pensioenwet
ten, over beroepen ingesteld tegen de beslissingen
van de Pensioenraden. In slechts enkele gevallen was
nog beroep in cassatie op de Hoge Raad mogelijk.
Vanaf 14 december 1902 werden de Raden van
Beroep (Ongevallenverzekering) gevestigd in de
volgende gemeenten: Groningen, Leeuwarden, Al
melo, Hoogeveen, Arnhem, Zutphen, Utrecht,
Roermond, Amsterdam, Dordrecht, Haarlem, 's-
Gravenhage, Rotterdam, Middelburg, 's-Herto-
genbosch en Breda.
Het kb van 28 februari 1903 benoemde voor de
Raden de voorzitters en de griffiers; het kb van
10 juli 1903 benoemde de plaatsvervangende grif
fiers en voorzitters.
In de zitting van de Centrale van Beroep, gehou
den op 15 april 1903, werden de benoemde voorzit
ters van de verschillende Raden van Beroep beëdigd
en in de zitting van 21 juli 1903 werden de benoem
de plaatsvervangende voorzitters beëdigd. Aldus
functioneerden de Raden van Beroep vanaf april
1903.
De samenstelling van de Raden was gemengd.
Zo werd bepaald dat Gedeputeerde Staten van
Groningen voor de Raad van Beroep te Groningen
tien leden werkgevers, tien leden werklieden en
evenzovele plaatsvervangers voor elke Raad moch
ten benoemen; aldus benoemde Gedeputeerde Sta
ten van Friesland acht leden van elke groep, en Ge
deputeerde Staten van Drenthe zes leden per groep.
Vanaf 16 juli 1917 werden er Raden van Beroep
(Sociale Verzekering) gevestigd in de volgende ge
meenten: Groningen, Arnhem, Roermond, 's-Her-
togenbosch, Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotter
dam.
Vanaf 1 januari 1957 werden er Raden van Be
roep gevestigd in de standplaatsen: Groningen,
Zwolle, Arnhem, Utrecht, Roermond, Amsterdam,
Haarlem, 's-Gravenhage, Rotterdam en 's-Herto-
genbosch. De regeling van standplaatsen, zittings
plaatsen en rechtsgebieden vond plaats bij kb van
20 april 19 5 6 (Stb. 212)
4
De Ambtenarengerechten
De Ambtenarenwet van 12 december 1929 (Stb.
530) trad bij kb van 7 januari 1930 (Stb. 6) voor
een klein deel per 1 5 maart 1930 en per 1 september
19 30 in werking. De invoering van Titel 11 van deze
wet, betreffende de ambtenarengerechten, zou nog
enige jaren op zich laten wachten. Artikel 3 van de
Ambtenarenwet bepaalde de instelling van Ambte
narengerechten voor de behandeling van twistge
dingen naar aanleiding van deze wet. De voorzitter
van de Raad van Beroep werd voortaan ook voorzit
ter van het Ambtenarengerecht. Evenzo gingen de
griffiers, de plaatsvervangende voorzitters en grif
fiers en de griffieambtenaren voor deze beide ge
rechtsinstellingen functioneren. De leden, veelal
juristen, werden andere dan die ingevolge de Be
roepswet waren benoemd. Zij, die deel uitmaakten
van een bestuur, of in dienst waren van een vereni
ging van ambtenaren, waren niet benoembaar. De
benoeming van de leden geschiedde door de minis
ter van Justitie voor een tijdvak van zes jaar. Deze
minister bepaalde voor ieder ambtenarengerecht
ook het aantal leden en kon dat verhogen of verla
gen. De leden werden beëdigd door de voorzitter
van het ambtenarengerecht, maar tussentijds even
tueel door de Centrale Raad van Beroep ontslagen
of geschorst.
Een Ambtenarengerecht behandelde de gedin
gen, beraadslaagde en besliste met een voorzitter,
bijgestaan door een griffier en met twee leden.
De standplaatsen en gerechtsgebieden van de
Raden van Beroep en de Ambtenarengerechten zijn
ook met elkaar in overeenstemming gebracht. Bij
kb van 31 december 1932 (Stb. 713) werden bepa
lingen opgesteld omtrent het houden van zittingen
van de Ambtenarengerechten buiten de standplaat
sen en betreffende de benoeming van leden. Ten
slotte trad de Ambtenarenwet 1929, na wijzigingen
bij de kb's van 27 december 1932 (Stb. 646 en 647),
[103