recht, waarbij het laatstgenoemde onderdeel veel uitgebreider werd behandeld dan in de Franse Co de de commerce. Naar oud-vaderlandse traditie achtten de samenstellers bovendien een onder scheid in faillissementen van kooplieden en niet- kooplieden overbodig. In dit ontwerp was ook voorzien in de oprichting van afzonderlijke rechtbanken van koophandel, maar dan uitsluitend voor zee- en wisselzaken, en wel te Amsterdam, Rotterdam, Dordrecht, Schie dam, Middelburg, Harlingen en Emden.z3 Het ontwerp-Wetboek van Koophandel is nog op 8 juli 1809 aan de koning aangeboden, maar nooit inge voerd. Het is echter in zoverre van belang dat het als uitgangspunt diende voor het ontwerp-Wetboek van Koophandel dat in 1815 gereed kwam. 2.4 De instelling van rechtbanken van koophandel in 1811 In 1810 werd ons land ingelijfd bij het Franse kei zerrijk, hetgeen betekende dat nu radicaal een ein de werd gemaakt aan de oud-vaderlandse instellin gen en de Franse organisatie werd ingevoerd. Deze inlijving vond plaats in twee fasen. In maart 1810 werd het gedeelte aan de linker oever van de Rijn tot Frans grondgebied verklaard. Het betrof de Hollandse departementen Zeeland, Brabant en een klein deel van Gelderland en Hol land, namelijk de gebieden ten zuiden van de Waal. Het was de bedoeling dat in deze gebieden de Franse rechterlijke organisatie met ingang van 1 januari 1811 in werking zou treden. Bij Keizer lijk Decreet van 8 november 1810 werd deze rech terlijke organisatie nader geregeld. Het hele gebied zou ressorteren onder het Keizerlijk Hof te Brus sel. In Middelburg, Den Bosch, Nijmegen en Bre da zouden rechtbanken van koophandel worden opgericht.z4 De invoering werd vertraagd door de introduc tie van een nieuwe rechterlijke organisatie voor heel het keizerrijk, die pas van kracht zou worden na de installatie van de keizerlijke gerechtshoven. Voor wat het Hof te Brussel betreft vond dit pas plaats op 20 mei 1811. Niet lang daarna volgden de installaties van de subalterne rechtbanken. De rechtbanken van koophandel traden eerst in sep tember en oktober 1811 in werking, na geïnstal leerd te zijn door de prefecten van de departemen ten. De rest van het koninkrijk Holland werd in juli 1810 bij Frankrijk ingelijfd.z5 De rechterlijke orga nisatie voor dit gebied werd geregeld bij Keizerlijk Decreet van 18 oktober 1810.26 In Den Haag zou worden gevestigd het Keizerlijk Gerechtshof als ap pelcollege.'Rechtbanken van koophandel zouden worden opgericht te Amsterdam, Utrecht, Haar lem, Den Haag, Rotterdam, Dordrecht, Arnhem, Zwolle, Leeuwarden, Groningen en Emden.z7 De inwerkingtreding van deze rechtbanken liet aan merkelijk langer op zich wachten dan in het zuide lijk deel. Voor de onbezoldigde functie van rechter was bij de kooplieden weinig animo. Velen bedank ten voor hun benoeming. Dat werd de Franse rege ring uiteindelijk te gortig en zij accepteerde on deugdelijk gemotiveerde weigeringen niet meer.28 Pas in de maanden mei en juni 1812 werden de ze rechtbanken geïnstalleerd.2? 2.5 De discussie over het voortbestaan der rechtbanken van koophandel in de periode 1813-183530 Na het herstel van de onafhankelijkheid bleef de Franse wetgeving voorlopig van kracht en werden de rechtbanken van koophandel provisioneel ge handhaafde1 Er heerste een groot optimisme over een spoedi ge invoering van een vaderlandse wetgeving en rechterlijke organisatie, gebaseerd op de wetboe ken die ten tijde van koning Lodewijk Napoleon waren geconcipieerd en voor een deel ook waren vastgesteld en van kracht waren.32 Voor dit doel werd door Willem 1 een codificatiecommissie be noemd, bestaande uit tien leden onder voorzitter schap van J.M. Kemper. Het Wetboek van Koophandel dat in 1815 ge reed kwam, was bijna letterlijk ontleend aan het ontwerp van 1807. Ook hier werd slechts de op richting van bijzondere rechtbanken bepleit inza ke zeezaken, nu onder de oud-vaderlandse bena mingvan rechtbanken van assurantiën, averijen en zeezaken.33 De Grondwet van i8i4en 1815 had in [10] beginsel de mogelijkheid van handhaving van bij zonder rechtbanken opengelaten.34 Na de hereniging met België in 1815 zou de co dificatie echter ernstige vertraging oplopen. De Belgen hadden ten aanzien van de wetboeken en de rechterlijke organisatie zo hun eigen wensen. Omdat ze al vanaf 1795 onder Franse wetgeving hadden geleefd, waren ze met dat rechtssysteem meer vertrouwd en hieraan inmiddels ook gehecht geraakt. Zij wilden dan ook graag de Franse recht banken van koophandel in de toekomstige wetge ving behouden.35 Niet alleen de Belgen, maar ook de leden van de Kamer van Koophandel te Amster dam pleitten in 1815 voor handhaving van deze rechtbanken, hierin gesteund door de Rotterdam se Kamer. Hun argumenten betroffen echter niet zozeer de organisatie als wel het procesrecht. De handel was huns inziens gebaat met verkorte pro cedures die bij deze rechtbanken plaats vonden. Bovendien achtte men het een groot voordeel dat bij deze rechtbanken de debiteur niet per se voor de rechter van zijn eigen woonplaats behoefde te worden gedaagd, zoals in het reguliere burgerlijk procesrecht, maar dat ook de plaats waar de over eenkomst was gesloten of de betaling verricht was bepalend kon zijn voor de relatieve competentie van de rechter. De Commissie tot het ontwerpen der wet boeken werd door de koning om haar mening gevraagd. Haar advies kwam in grote lijnen over een met de argumenten van de commissie die in 1807 het Wetboek van Koophandel had ontwor pen. Men vond de scheiding van het handels- en burgerlijk recht niet nodig. Toch zou onder in vloed van de Belgen in de uiteindelijke wetgeving naar Frans voorbeeld een onderscheid worden gemaakt in faillissementen van kooplieden, behan deld in het Wetboek van Koophandel, en van parti culieren (staat van kennelijk onvermogen), behan deld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvorde ring. Ten aanzien van de kooplieden-rechters bleef men echter uiterst kritisch. Men vreesde voor hun onpartijdigheid en men meende bovendien dat ook in handelszaken enige juridische kennis nodig was, die de lekenrechter in beginsel miste. Met de oprichting van afzonderlijke rechtbanken voor zeezaken was men naar haar mening al voor een groot deel aan de wensen van de kooplieden tege moet gekomen. 36 De voorstanders lieten zich echter niet uit het veld slaan. In dezelfde tijd pleitte in een gedrukt pamflet de Amsterdamse procureur, S. Asser, voor de handhaving van de rechtbanken van koophan del. Zijn belangrijkste argument was dat de handel met het buitenland ernstige schade zou oplopen. Hij vreesde dat de kooplieden uit die naties, waar men wel rechtbanken van koophandel kende, zoals Frankrijk, Engeland en Spanje, ons land zouden mijden vanwege onze omslachtige rechtspleging.37 Over de beoogde oprichting van rechtbanken van assurantiën, averijen en zeezaken was hij uitermate sceptisch. Hij wist zich te herinneren dat voor der gelijke rechtbanken de procedures vaak ernstig konden worden getraineerd. De processen voor de oude Amsterdamse Kamer van Zee- en Averijza ken tijdens het Ancien Régime konden wel 25 jaar duren. Ais alternatief voor afzonderlijke rechtban ken van koophandel stelde hij voor afzonderlijke kamers bij de rechtbank van eerste aanleg in te richten die zich uitsluitend bezig zouden houden met handelszaken. De regering twijfelde, zeker nu ook de Belgen zich voorstanders betoonden. Deze aarzeling ver dween echter in 1817. In mei van dat jaar raakte de Rechtbank van Koophandel te Amsterdam in ern stige problemen. Het bleek in de hoofdstad name lijk bijzonder moeilijk om onder de voornaamste kooplieden kandidaten te vinden voor het (onbe zoldigde) rechtersambt. De meesten weigerden en de enkeling die aarzelde bepleitte bij de gouver neur van Holland om de benoemingstermijn niet langer te stellen dan drie maanden in plaats van de gebruikelijke termijn van twee jaar. Bij gebrek aan voldoende rechters bleek de rechtspraak in gevaar te komen. De minister van Justitie, C. F. van Maanen, greep nu in. Hij verbaasde zich erover dat in de stad die juist zo gepleit had voor handhaving van de Rechtbank van Koophandel, het animo om rechter te zijn zo gering was. Om de rechtspleging in handelszaken niet te stagneren stelde hij de ko ning voor om de rechtbank op te heffen en aan de Rechtbank van Eerste Aanleg twee kamers toe te voegen die uitsluitend zouden oordelen in han delszaken. In die zin werd op 2 april 1817 door de koning besloten.38

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1993 | | pagina 6