Hardenberg in 1966 met pensioen ging, hebben
Hinrichs en Duparc van het ministerie van CRM
Van Hoboken gepolst voor deze functie, maar hij
bleef toen liever in Amsterdam om daar zijn werk af
temaken.
Hoewel hij zijn handen vol had aan het gemeente
archief, wist hij toch tijd vrij te maken voor werk
zaamheden voor het archiefwezen in het algemeen.
Op landelijk niveau drukte hij zijn stempel op
het archiefbeleid door zijn deelname aan de Com
missie ter voorbereiding van het Archiefbesluit
(1961-1964) en zijn lidmaatschap voorde Archief-
raad (1969-1973). Hij zat namens de gemeentear
chieven in die commissie ter voorbereiding van het
Archiefbesluit, waar overigens ook wijzigingen van
de Archiefwet zelf aan de orde kwamen, onder an
dere de inspectie door de gemeentearchivarissen
van de archieven die nog berustten bij de diensten,
bedrijven en secretarie.
Voor al zijn verdiensten werd hij bij zijn pensio
nering in januari 1974 benoemd tot Officier in de
Orde van Oranje-Nassau.
Zijn belangstelling voor het archiefwezen hield
niet op bij zijn pensionering. Toen onlangs de Ar
chiefwet op de helling ging en het veld gehoord
moest worden, was het Van Hoboken die richting
gaf aan de daarvoor belegde bijeenkomst op het ge
meentearchief. Kort daarop vertolkte hij de daar
ontwikkelde gedachten op een VAN-vergadering
speciaal aan dit onderwerp gewijd. Hij voerde daar
het woord als erelid, een titel die hem reeds in 1981
was verleend wegens zijn verdiensten voor de ver
eniging en voor het archiefwezen in het algemeen.
Op het gemeentearchief hield hij een werkplek en
daar was hij nog regelmatig te vinden. Aanvankelijk
was hij nog druk doende met de inventarisatie van
de aanvullingen op het archief van de Hervormde
Gemeente van Amsterdam, waar hij nog steeds ar
chivaris van was en waar hij pas in 1987 een punt
achter zette, waarna het Gemeentearchief die taak
overnam. Later werkte hij vooral aan de meermalen
genoemde bouwgeschiedenis van het archief.
Bovenstaand verhaal geeft iets weer van hetgeen
Van Hoboken heeft betekend voor zijn omgeving.
Hij kwam naar voren als iemand die recht op zijn
doel afging, volhardend was en vooral ook zeer
precies en helder formuleerde. Alles wat hij be
weerde onderbouwde hij en bij zijn studies10 ging
hij terug op de originele stukken die hij altijd ver
meldde, of dat nu zij n dissertatie betrof of een een
voudig artikel in ons personeelsblad Lias. Daarbij
kwam dat hij een fenomenaal geheugen had, wat
ook bleek uit het interview. Hij gaf ook gaarne ere
wie ere toekwam. Altijd vermeldde hij bij zijn ver
richtingen de medewerkers van het archief. In het
bijzonder gaf hij aan dat hij zijn taak op zijn wijze
kon uitoefenen mede dankzij de uitstekende sa
menwerking met zijn adjuncten mevrouw Van
Eeghen en de heer Hart.
Velen zullen hem missen. In de eerste plaats zijn
vrouw die zo nauw betrokken was bij alles wat hij
deed en zich daaraan aanpaste. Maar ook de mede
werkers van het archief, onder wie ikzelf. Hij heeft
zich nooit met mijn beleid bemoeid, maar was al
tijd bereid te adviseren. Voor mij was het een ge
ruststellend idee een geïnteresseerde in de buurt te
hebben die je niets hoefde uit te leggen. Wim van
Hoboken was voor mij de vanzelfsprekende be
trouwbare vraagbaak die altijd de exacte, onopge
smukte informatie voorhanden had.
En niet in de laatste plaats is zijn overlijden een
verlies voor het archiefwezen, waaraan hij het
voornaamste deel van zijn leven heeft gewijd.
W Pieterse
Moten
1 ZieNAB 95 (1991) 349-352.
2 Zie deze aflevering, 51-66.
3 nab 95 (1991)2-9.
4 W. J. van Hoboken, Het verdeelde ar
chief, een terugblik. Amsterdam 1991
5 MaandbladAmstelodamum 72
(1985) nr. 3,57-61.
6 W.J. van Hoboken, Witte de Within
Brazilië, 1648-1641). Amsterdam
1955-
7 ZieNAB 96(1992) 149-156.
8 Elsevier's Lexicon of archive terminolo
gy, compiled and arranged on a syste
matic basis by a committee of the Inter
national Council on Archives. Am
sterdam, London, New York, 1964.
9 J.L. van der Gouw e.a., Nederlandse
Archiefierminologie. Zwolle 1962.
10 Een bibliografie zal te zijner tijd in
het Jaarboek van de Maatschappij der
Nederlandse Letterkundevtot&en op
genomen.
[72]
Op 6 augustus 1992 overleed in Den Haag op 65-
jarige leeftijd mr Johan Daniël Christiaan de Vries.
Hans de Vries, die van 1967 tot 1987 nauw met
het openbaar Nederlands archiefwezen was ver
bonden, werd op 31 augustus 1926 in Den Haag
geboren. Na het behalen van het diploma hbs-b
ging hij in Leiden Indisch recht studeren. Hij
slaagde voor het doctoraal examen in 1948. Omdat
door de naderende Indonesische zelfstandigheid
een doctoraal Indisch recht minder mogelijkheden
voor een werkkring bood, verwierf hij in 1949 nog
het kandidaats Nederlands recht.
Na diverse jaren in het bedrijfsleven werkzaam
geweest te zijn, onder andere als directiesecretaris
bij nv de Sierkan te Den Haag en in een soortgelij
ke functie bij de Koninklijke Nederlandse Midden
stands Bond, maakte hij in 1967 de overstap naar
het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maat
schappelijk Werk. Hans werd per 1 oktober van dat
jaar aangesteld als secretaris-coördinator bij de Di
rectie Oudheidkunde en Natuurbescherming,
toen onder de leiding van mr R. Hotke. Al snel
werd hij chef van de onderafdeling Monumenten
zorg en Archiefwezen. Bij de reorganisatie van de
Directie okn tot mma (Musea, Monumenten en
Archieven) werd de onderafdeling gesplitst. Hans
werd hoofd van de nieuwe afdeling Archieven.
Het openbaar archiefwezen was in een stroom
versnelling geraakt: de Archiefwet 1962 moest in
gevoerd worden, de Rijksarchiefdienst diende ge
moderniseerd, de op nieuwe leest geschoeide Rijks
Archiefschool stond voor de taak om nieuw, vak
bekwaam personeel op te leiden conform de zo
juist ingevoerde wetgeving. Als hoofd van de afde
ling Archieven was Hans bij al deze ontwikkelin
gen intensief betrokken, ook al omdat hij door de
nieuwe directeur van de school mr F. C. J. Ketelaar
in 1969 aangetrokken werd als docent archief
recht. Samen met Ketelaar schreef hij de syllabus
Hoofdzaken van de archiefwetgeving.
In memoriam
mr J. D. Chr. de Vries 1926-1992
[73]