Zijn loopbaan bij het rijksarchiefwe
zen in vogelvlucht Wat hij voor vele ande
ren in het archiefwezen is geweest - een uitstekende
en enthousiasmerende leermeester - had hij zelfbij
zijn stage aan het Rijksarchief te 's-Hertogenbosch
ondervonden. Dat hij daar stage wilde lopen was -
naast praktische redenen (je kon op de fiets van
Helmond naar Den Bosch) - gelegen in het feit dat
zijn eerste inventarisatie van de archieven van de
Hervormde Gemeente te Helmond hem had ge
leerd dat het zo niet moest. Zijn contacten met de
archivaris van de Nederlandse Hervormde Kerk, dr
L.W.A.M. Lasonder, die hem ook aanmoedigde
Oirschot te doen, brachten hem op het spoor van
de Handleiding van Fruin c.s. en de Archiefwet-
1918.3 De toenmalige rijksarchivaris in Noord-
Brabant, drJ.P.W.A. Smit, examineerde de onder
wijzer Van der Gouw, vond dat hij zeer getalen
teerd was, maar stelde hem in eerste instantie geen
stageplaats ter beschikking, want er zat toch geen
toekomst in het archivarissenvak (we zijn nog
steeds in de crisistijd!). Van der Gouw zou Van der
Gouw niet zijn, als hij niet aanhield en dus deed hij
in het najaar van 1938 zijn intrede op het Bossche
Rijksarchief als volontair voor twee middagen per
week (woensdag en zaterdag) en vakantiedagen
zonder vergoeding van reiskosten. Zijn stage zou
enige jaren duren.4 Op 26 juni 1941 deed hij zijn
examen 'wetenschappelijk archiefambtenaar der
tweede klasse', het middelbaar examen van nu. Zo
als hij zelf schreef: 'Het niveau viel me bar tegen; ik
had het me veel moeilijker voorgesteld na de stren
ge leerschool bij mr. Smit'.
Na meer dan veertig jaar hun leven te hebben
gedeeld, overleed Catharina van Renes na een
langdurig ziekbed op Goede Vrijdag 1981, waarbij
Van der Gouw haar tot het einde thuis verzorgde.
Dit verlies, zo kort na zijn emeritaat, viel hem ui
termate zwaar. Dat hij niet vereenzaamde of ver
bitterde, kwam vooral doorzijn geloof en doorzijn
energie die hem niet thuis hield, maar hem, al dan
niet gemotoriseerd, overal naar toe bracht en door
de geregelde aanloop van vrienden, oud-leerlingen
en oud-collegae, die graag het 'sigaren- en jenever
fonds' van Van der Gouw mee kwamen helpen op
maken. De vele anecdotes die dan loskwamen, be
vatten vaak glasheldere en actuele analyses over bij
voorbeeld het archiefwezen.
De laatste jaren nam zijn gezondheid - hij heeft
in de jaren zeventig enige hartoperaties ondergaan
- gestaag af. Zijn bromfiets werd ingeruild voor een
elektrisch aangedreven invalidenwagen - 'U ziet,
meneer, ik draag ook mijn steentje bij aan het mi
lieu' -, maar na een lichte beroerte in 1991die hem
aan een oog blind maakte, was dat ook niet meer
mogelijk. Desondanks bleef hij actief, waar het
schrijven - het tekenen van kaarten kon hij na zijn
beroerte niet meer - en lezen betrof. Voor zijn laat
ste (en nog komende) publikaties kon hij een be
roep doen op zijn uitgebreide netwerk van vrien
den en leerlingen, die boeken en kopieën aansleep
ten om zijn schrijfactiviteit voor die enkele uren
per dag nog mogelijk te maken.
In, wat we als zijn laatste werk mogen beschou
wen, het in 1993 te verschijnen boek over Ever-
wach, klinken duidelijk de levens- en de geloofs
overtuigingvan Van der Gouw door.
In de zomer van 1992 verslechterde zij n gezond
heid steeds sneller. Na nog enige maanden thuis
door zijn kinderen en een verpleeghulp te zijn ver
pleegd, overleed hij op 12 september 1992 in het
Elisabeth-ziekenhuis in Leiderdorp.
De besloten plechtigheid in het crematorium
'Ockenburgh' te Den Haag werd op zijn verzoek
geleid door zijn goede vriend en collega Van
Booma. In deze uitvaartdienst stond centraal het
door de overledene uitgekozen Schriftwoord:
'Maar ik zal in gerechtigheid Uw aangezicht aan
schouwen, en bij het ontwaken mij verzadigen met
Uw beeld' (Ps. 17:15).
Van der Gouw als archivaris
Tijdens zijn stageperiode besloot hij reeds zijn
baan in het onderwijs te verruilen voor een in het
archiefwezen. Voorlopig had hij nog zijn onder
wijzersbetrekking in Helmond en verdiende hij bij
door het archief van de gemeente Aarle-Rixtel te
inventariseren. Verder gaf hij les aan de politieop
leiding in Helmond voor ƒ2,50 per avond (inclu
sief correctiewerk). Deze bijbaan beëindigde hij
toen er in het begin van de Duitse bezetting gelijk
geschakeld moest worden met de 'Nieuwe Orde':
'Ik hield nooit van de oude orde, maar nog minder
van de nieuwe'. In deze periode ontstonden ook
zijn eerste contacten met waterschapsarchieven:
[54]
door de opheffing van een aantal waterschappen
aan de Maas lag de papieren erfenis daarvan op de
provinciale griffie. Van der Gouw klaarde deze klus
samen met een provinciaal ambtenaar in enige we
ken.
Zijn pogingen om het archiefwezen binnen te
komen hadden in 1943 uiteindelijk resultaat - een
eerdere poging om bij het Rijksarchief in Zwolle te
komen mislukte vanwege het te lage salaris -, toen
hij bij de Derde Afdeling van het Algemeen Rijks
archief werd benoemd. Op 2 januari 1944 begon
een loopbaan die hem via de functie van secretaris
van het Algemeen Rijksarchief - na het vertrek van
Carel Bloemen in 1948 - en het intermezzo als pro
vinciaal archiefinspecteur in Zuid-Holland (1957-
1966) uiteindelijk tot de functie van Algemeen
Rijksarchivaris (1966-1968) bracht. Na het ge
ruchtmakend ontslag dat hij in 1968 uit die functie
nam,5 verliet hij voor de tweede maal de rijksdienst
om zijn functie van provinciaal archiefinspecteur
in Zuid-Holland, die hij overigens als Algemeen
Rijksarchivaris als waarnemer was blijven uitoefe
nen, weer op te vatten tot zijn afscheid in 1975
Zijn ambtelijke loopbaan bij het rijksarchief
wezen kan wellicht het beste getypeerd worden met
het begrip strijd. Strijd om als 'tweede-klasser' 'eer-
ste-klasser' te moeten worden om veranderingen
en vernieuwingen doorgevoerd te kunnen krijgen,
waarbij hij overigens ook steun ontving van de toen
malige Algemene Rijksarchivaris jhr dr D.P. M.
Graswinckel, strijd om de studie geschiedenis naast
zijn gewone werkzaamheden te voltooien (1949-
19 56),6 strijd tegen wat hij noemde de 'departemen
tale klungeltroep' en andere autoriteiten die hem
(en zijn medestanders) hinderlijk voor de voeten lie
pen bij de uitvoering van zijn denkbeelden over een
ander archiefwezen. Dat hij deze strijd niet uit de
weg ging, kan het beste geïllustreerd worden door de
twijfels die hij uitte bij het verzoek van de zijde van
het departement in 1966 om de functie van Alge
meen Rijksarchivaris te gaan bekleden. Andere kan
didaten hadden al geweigerd of waren voor het de
partement niet acceptabel. Zoals hij later schreef:
'Kort daarop (namelijk in 1957, red.) ben ik dienst
van het provinciaal bestuur getreden met het vas
te voornemen nooit meer in 's Rijks dienst terug te
keren'. Desondanks nam hij de uitdaging aan, om
na nauwelijks twee jaar te moeten vaststellen dat zij n
twijfels niet zonder grond waren. Zoals hij in zijn af-
scheidsmemorandum verwoordde: 'De ervaring
heeft mij in twee jaar wel geleerd dat ik mij overigens
wel schromelijk heb vergist; in de tijd, dat ik eruit
ben geweest is 's Rijks dienst nog een veel groter gek
kenhuis geworden dan het was. Ik heb mij ook in
mijzelf vergist; ik kan niets, want in 's Rijks dienst is
een diensthoofd het voogdijkind van blijkbaar ook
niet door ministers te overmannen binnen en bui
ten zijn ministerie gevestigde bureaucratische col
lectiviteiten, waarvan de ongelimiteerde uitbrei
ding het hoofddoel van 's Rijks dienst schijnt te zijn.
Wie zich bij de bizarre inrichting van 's Rijks dienst
nog niet heeft aangepast - en ik hoop het nooit zover
te brengen - heeft het gevoel in een roman van Kafka
rond te lopen'.7
Over zijn vernieuwingsprogramma voor het ar
chiefwezen had hij zich al in i960 uitgesproken in
zijn toespraak voor de Vereniging van Archivaris
sen onder de titel 'Quousque tandem Catalina,
abutere patientia nostra'; deze toespraak veroor
zaakte, zo kort na het verwerpen van de ontwerp-
Archiefwet in de Eerste Kamer, de nodige beroe
ring: 'revolutionaire' taal, vond een aantal mensen
de uitspraken over de toekomst van het toen ver
weggezonken Nederlandse archiefwezen.8 Belang
rijkste wapenfeit uit zijn ambtsperiode als Alge
meen Rijksarchivaris is geweest dat toen de basis
werd gelegd voor het verband van de Rijksarchief
dienst. Voorheen bestonden er bilaterale lijnen
tussen de rijksarchivarissen en het departement en
had de Algemeen Rijksarchivaris een soort 'vader
lijk' toezicht, zij het dat begrotingen en dergelijke
niet door hem werden beoordeeld, maar op het de
partement. Een van zijn eerste acties was dan ook,
om deze 'misstand', die er onder meer toe had ge
leid dat vacatures 'zoek' raakten, recht te zetten en
de functie van Algemeen Rijksarchivaris uit te
bouwen tot die van directeur van de Rijksarchief
dienst. Zijn inspectiebezoeken aan de rijksarchie
ven waren al snel bekend en, bij sommigen, be
rucht. Want deze centralisatie betekende wel het
einde van de autonomie. Los van de eerste periode
bij het rijksarchiefwezen, die vooral gekenmerkt is
door studie en het inventarisatiewerk, is de periode
van zijn Algemeen Rijksarchivariaat te kort ge
weest om al zijn denkbeelden vorm te kunnen ge
ven. Dat zijn vertrek als een lont in het kruitvat
[55]