men vidimussen ons geven, wijzen erop dat de be
waring plaatsvond in de charterkist van de stad die
als hoofdplaats van het baljuwschap (district) fun
geerde.
Daarop wijst ook het gegeven dat stukken die on-
tegenzeggelijk een bovenstedelijke inhoud hebben
en die de stad, als ze haar al noemen, als slechts één
van de destinatarissen vermelden, thans nog wor
den aangetroffen in de archieven van die hoofdste
den. Een voorwaarde voor deze constatering is wel
dat er geen andere expedities bekend mogen zijn.
Een ander bewijs voor de plaats van bewaring is vi-
dimering. In een vidimus verklaart (contemporain)
de regionale hoofdstad dat zij een bepaald stuk me
de bewaart ten behoeve van de inwoners van de om
ringende regio. Dit expliciete bewijs is uiteraard
niet in het stadsarchief zelf te vinden, maar in dar
van een van de andere destinatarissen die het vidi
mus besteld heeft.
Het eerste voorbeeld van een dergelijke vidime-
ring is de akte van privilegeverlening door hertog
Albrecht aan de inwoners van Amstel- en Gooi
land 'binnen steden ende buten in allen dorpen',
van 15 maart 1388. Dit stuk, voorbeeldig uitgege
ven door Van der Laan,6? berustte in de IJzeren
Kapel in de Oude Kerk en komt in alle oude inven
tarissen van het Amsterdamse stadsarchief voor.
Toch is het geen stedelijk privilege, zoals uit de ver
melding van de namen der destinatarissen al blijkt.
Ook Amsterdam zelfheeft toegegeven dat het deze
oorkonde slechts in bewaring had voor Amstel- en
Gooiland. Dat is te vinden in de bewoordingen
van het niet door Van der Laan vermelde vidimus
dat het stadsbestuur op 4 april 1388 liet vervaardi
gen op verzoek van Weesp.66 Twee passages daar
van luiden als volgt: Schepenen en raad van Am
sterdam verklaren dat zij 'enen brief wel beseghelt
die toebehoert den ghemenen steden ende dorpen
van Aemstelrelant ende van Goylant' hebben,
waarvan zij beloven 'dese voers. hantvesten te to
nen ende te openbaren als yement an steden of in
dorpen voers. te doen hebben'.
Hiermee vergelijkbaar is de vidimusformule van
een handvest van Karei van Bourgondië, graaf van
Charolais (de latere hertog Karei de Stoute), voor
de gemene goede lieden en inwoners van Gooi
land. Daarin beloofde hij, op 25 augustus 1462, dit
gebied niet te zullen scheiden van de rest van het
graafschap Holland. De tekst van dit handvest is
overgeleverd in een vidimus, op 16 december van
dat jaar door de stad Naarden afgegeven aan de
Gooiers. Op de bewaring van het origineel slaan de
volgende passages:
'Wij burgermeesters, scepene ende raide der
stede van Nairden verklaren) dat wij in onser
stede kisten ende heymeliken raetcamer van des
gemenen lants wegen van Goylant houdende
zijn zekere gemene hantvesten ende brieven
gans ende gave toebehorende den gemenen
landevoirs.
Ende want wij burgermeesters, scepene ende
raide der stede van Nairden voirs. dese princi-
paill hantvesten van des gemenen lants wegen
van Goylant bij ons houdende zijn, gelijc voirs.
s[t]aet, soe geloven wij die te thoenen ende te
openbaren alsyemant in steden off in dorpen des
behoeven zall, zonder des te weygeren in eniger
wijs'. 67
De derde vidi mering is die van een akte van hertog
Filips van 21 juni 1463, die de stad Schoonhoven
op 26 juli 1463 in ieder geval leverde aan Woerden,
Weesp en Oudewater. Dit stuk, waarom de gede
puteerden van Schoonhoven, Oudewater, Woer
den, Weesp, Muiden en Naarden uit naam van de
ingezetenen van Holland hadden gevraagd om aan
de grafelijke ambtenaren desgewenst te kunnen to
nen, hield de magistraat van Schoonhoven 'in on
ser bewaernisse tot behoef den gemenen steden
van Hollant'. Schoonhoven, de eerstgenoemde de-
stinataris en de grootste belanghebbende, had de
akte dus slechts in bewaring.68
Niet altijd zijn de bewoordingen van de vidi
mussen zo expliciet. Impliciet wordt bewaring in
plaats van eigendom door de stedelijke magistra
ten erkend als zij (in korte bewoordingen) een vi
dimus van de onder hen berustende stukken geven
aan een van de andere genoemde destinatarissen.
Een mooi voorbeeld hoe destinatarissen een tekst
waarop zij terug willen kunnen vallen, aan elkaar
doorgeven, is de akte van bevestiging door rooms-
koning Maximiliaan van de privileges van Amster
dam, Muiden, Weesp, Amstelland, Waterland en
Zeevang op 4 april 1478. Ook in dit geval wordt de
enige oorspronkelijke expeditie bewaard in het ar
chiefvan de eerstgenoemde destinataris. De magi-
[256]
straat van Amsterdam gaf op 4 mei 1478 een vidi
mus aan Weesp, waarvan de magistraat op zijn
beurt op 5 augustus 1480 weer een vidimus aan
Muiden gaf.6?
Uit deze voorbeelden blijkt dat indien er meer
dere destinatarissen zijn binnen één bepaalde regio
en er slechts één oorspronkelijke expeditie van een
stuk bekend is, de kans groot is dat er sprake is van
bewaring in een stedelijk archief en niet van stede
lijk eigendom. In enkele van de door mij gegeven
voorbeelden was dat zeker zo. Dat roept de vraag op
of dat niet altijd het geval is geweest. Ik ben geneigd
deze vraag met ja te beantwoorden, zolang er geen
geval bekend is dat bij dit soort stukken door de
landsheer meerdere expedities zijn uitgevaardigd.
De procedure is dan zo geweest dat de regionale
hoofdstad, die tevens de grootste machtsfactor was
binnen dat gebied en de grootste belanghebbende,
vaak ook de oudste in anciënniteit en de eerste in de
opsomming van destinatarissen, het stuk voor de
anderen in bewaring nam. Daarbij kregen die an
deren op de een of andere manier de zekerheid dat
zij altijd een beroep op het stuk konden doen.
Tot dit soort archivalia reken ik bijvoorbeeld ook
Leidse stukken uit 1466, 1467 en 151 5, die voor
Leiden, Rijnland en Woerden bestemd waren.7°
Een ander bewijs voor bewaring in stadsarchieven
van bovenstedelijke stukken is een overeenkomst
uit 1547 tussen Rijnland en de dijkplichtigen van
de dijk tussen Amsterdam en Spaarndam, waarvan
een exemplaar aan Amsterdam in bewaring werd
gegeven.71 Geschillen over de bewaring en eigen
dom van stukken zijn er voorzover mij bekend al
leen in het midden van de vijftiende eeuw tussen
Delft en het hoogheemraadschap Delfland ge
weest. Delft had 'comme lieu principal' de Delf-
landse stukken sinds onheugelijke tijden in 'custo
de et garde' en behoefde ze daarom niet af te staan.
Wel kreeg Delfland een tweede sleutel van de kist
om er ook bij te kunnen.72
Samenvatting
De Staten van Holland zijn pas in het laatste kwart
van de vijftiende eeuw als organisatie gaan functio
neren en een archief gaan vormen. Het langdurige
afhoren van de oorlogsrekeningen in de jaren '80
en '90 noodzaakte ridderschap en steden taken te
delegeren. Tot die tijd waren de ridderschap en de
steden zelf de Staten; binnen dat 'college' vertegen
woordigden zij toen alleen zichzelf. Het wachten
was op de representatiegedachte.73
De landsheerlijke oorkonden en akten uit de
tijd tot 1480, bestemd voor Staten, steden en stan
den, kunnen in twee categorieën worden inge
deeld:
A Stukken, bestemd voor de Staten, of althans de
beide standen ridderschap en steden gezamenlijk.
In principe werd volstaan met één expeditie (1427-
1428, 1445, 1452, 1456, 1462, 1473, 1480). Meer
exemplaren waren nodig in tijden dat de steden
niet als een coherente groep optraden (1425) of als
zij de inhoud van groot belang achtten (de strijd
om de kleine ambten in 1470, het Groot privilege
van 1477). Indien zij dat nodig vonden, lieten de
steden op eigen kosten gewaarmerkte kopieën ver
vaardigen (1473).
B Stukken, uitsluitend bestemd voor het lid van
de steden. In principe was één expeditie voldoende
(1416-1418, 1452-1466), maar als de steden niet
als groep optreden zijn meer exemplaren nodig
(tot in 1418, in I430en 1446).
Bewaring van categorie a geschiedde deels in Haar
lem, deels achtereenvolgens in de abdij Rijnsburg,
ten huize van de heer van Wassenaar (in Den Haag)
en in Delft. Dordrechts heroptreden als eerste stad
in 1477-1478 deed daar enige stukken terecht ko
men. Onbekend is waarom ook stukken in Gouda
(1418), Leiden (1480) en Amsterdam (1495) be
waard werden en worden. De Rijnsburgse charter-
kist van de Staten zal van omstreeks 1452 dateren,
toen ridderschap en steden een groot aantal privile
ges verwierven. Sinds met één expeditie volstaan
werd, legde iedere stad verzamelingen afschriften
van 'Staten'-stukken aan, al naar de behoefte die
men had de tekst van de stukken onder handbereik
te hebben. Afschriften gewaarmerkt door een gra
felijk secretaris stonden gelijk aan de originele ex
peditie, zoals nadrukkelijk werd vastgelegd. Toen
Delft de Staten-charters in bewaring kreeg, had de
stad geen gewaarmerkte afschriften meer nodig; de
originelen fungeerden tevens als stadsexemplaar.
Datzelfde gold voor het Dordtse exemplaar van het
Groot privilege.
[2-57]