[96]
den en de archivaris/historicus in veel Nederlandse
steden zijn intrede deed? Later zijn er wetten geko
men, zogenaamde archiefwetten - u kent ze wel -
die enkele administratieve nuances hebben aange
bracht. Maar ook die Archiefwet 1918 bevestigt
toch nog in de eerste plaats de positie van de archi
varis/historicus. Vooral in de jaren '30 van onze
eeuw krijgt de administratieve kant van ons vak
meer aandacht. Panhuysens rede tijdens de jaarver
gadering van de van in 1938 over archiefzorg in
het buitenland, en de daarop volgende buitenge
wone algemene ledenvergadering van de van in
1939 plaatsten de vraagstukken van inspectie en
vernietiging op de voorgrond. De toeneming van
de papierproductie van de overheid en het naden
ken over de beheersing van de papiermassa, dus se
lectie en vernietiging, vormen vanaf die tijd be-
langrijke motoren die de ontwikkeling van archi-
vistische theorie en praktijk op gang houden. Dat
alles nog wel vanuit de gedachte dat wat bewaard
moet worden primair van historisch belang moet
zijn.
De zaak komt in een stroomversnelling in 19 51het
jaar waarin Graswinckel bij het zestigjarig bestaan
van de van zijn fameuze rede 'Hercules op de twee
sprong uitspreekt4. Het is allemaal mooi en aardig,
die oude archieven en al dat geïnventariseer, zegt
Graswinckel, maar realiseren we ons wel welke
enorme problematiek er op ons af komt door de
groei van moderne archieven die eens naar de ar
chiefbewaarplaatsen zullen moeten verhuizen? Het
archiefwezen staat op een tweesprong: doorgaan op
de oude weg, of de aandacht richten op theorie en
praktijk van de nieuwe archieven. Beide wegen
moeten worden bewandeld, is Graswinckels con
clusie. Dat is het moment waarop het administra
tieve aspect van ons vak het historische inhaalt en al
snel zelfs het primaat verwerft, resulterend in de
definitieve vestiging van de hegemonie in de vorm
van de Archiefwet 1962: het primaat van de admi-
nistratief-juridische poot, weliswaar nog in betrek
kelijke eenheid met de historische poot. In het Ne
derlands Archievenblad van 19655 schrijft Renting
in zijn artikel De taak van de gemeentearchivaris'
dat de archivaris primair een administratief ambte
naar is - hij spreekt van de taak van de archivaris als
verlengstuk van de taak van de registrator - en se
cundair wetenschappelijk ambtenaar. Hij schrijft
zelfs nog dat wet en instructie er vanuit gaan dat de
archivaris een zuiver wetenschappelijke taak heeft
te vervullen. Maar ook al wordt in de jaren '60 de
twee-eenheid archiefwetenschap/historische we
tenschap nog in stand gehouden, toch voelen de ar
chivarissen/historici zich wat in het nauw gedreven.
Een laatste manmoedige poging om de archiva
ris/wetenschapper gelijke tred te laten houden met
de archivaris/administrator vormen mijns inziens
de VAN-studiedagen van 1972, met als thema
Archieven en het wetenschappelijk onderzoek'.5
Dekker hield er een van zijn welhaast legendari
sche redevoeringen, 'De archivaris en de histori
sche wetenschap'. 'Ik geloof', zo zegt Dekker, 'dat
het thans de tijd is om ons weer eens te bezinnen
op de relatie tussen de archivaris en de historische
wetenschap-nu!' Al eerder, in 1966, had Van Buij-
tenen gewaarschuwd om, de tweesprong van Her
cules eenmaal gepasseerd, niet blindelings in een
richting door te hollen. En wat waren de archi
varissen het tijdens die studiedagen in 1972 met el
kaar eens: de archivaris is en moet toch ook zijn
historicus. Alleen Ribberink signaleert een essen
tieel probleem: de archivaris is ingehuurd om de
archiefwet uit te voeren.
Achteraf gezien was het congres van 1972 niet
meer dan een korte opflikkering van een uitgaande
kaars. Het lijkt alsof er in het begin van de jaren '70
een radicale verandering in ons denken is opgetre
den. De breuk tussen archiefwetenschap en histo
rische wetenschap wordt definitief, niet alleen lan
delijk maar ook internationaal. In het Nederlands
Archievenbladvan 1970 is een verslag gepubliceerd
van de 12e Table Ronde des Archives?. Tijdens de
Ronde Tafel doet professor Bautier verslag van een
enquête naar de taak van de archivaris. Conclusie:
het historisch belang overweegt! Een archief is een
instelling van wetenschappelijk karakter, belast
met administratieve functies: T archiviste ne devra
jamais oublier qu'il est un historiën au service de
1 histoire Bautier stelt dan ook voor om de 13 eTa-
ble Ronde te wijden aan de taak van de archivaris
met betrekking tot het historisch-wetenschappe-
lijk onderzoek. Maar wat staat centraal op dat der
tiende congres - het lijkt me kenmerkend voor de
snelle veranderingen in die tijd -: de archieven en
de informatica.
Vanaf het begin van de jaren '70 dendert de admi
nistratieve trein door, voortgestuwd door discus
sies rond de nieuwe Archiefwet, verkorting van de
overbrengingstermijn, nieuwe informatiedragers
en automatisering.
Hier, zult u misschien zeggen, ontspoort de
spreker toch echt. Want is het niet zo dat juist vanaf
het begin van de jaren zeventig de rol van het ar
chief in vooral het lokaal- en regionaal-historisch
onderzoek enorm is toegenomen? Wie zal dat ont
kennen, maar ik zie de bemoeienis van de archiva
ris met het historisch onderzoek vanaf de jaren '70
in een ander licht dan de activiteit van de oude ar
chivaris-historicus. Er heeft zonder enige twijfel
rond 1970 een ontkoppeling van archiefweten
schap en historische wetenschap plaatsgevonden,
de twee-eenheid werd verbroken. Wat daarvoor in
de plaats is gekomen, is veel meer een utilitaire be
nadering van de historische wetenschap. De histo
rische benadering is niet meer van theoretisch be
lang voor het vak, integendeel, historische noties
en argumenten vormen alleen maar een belemme
ring voor een snelle en doelmatige beantwoording
van de grootste uitdaging voor de archivaris: het
beheersbaar houden van papiermassa's, dus vernie
tiging. En als de historische wetenschap niet meer
van intrinsiek belang is voor het vak, dan kun je het
doen of laten, dat historisch onderzoek, afhanke
lijk van de omstandigheden. Dat bedoel ik met de
utilitaire benadering van de historische kant van
ons vak vanaf het begin van de jaren '70. Geschied
beoefening gaat deel uitmaken van iets nieuws in
het archiefwezen: de sterke aandacht voor de edu
catieve taak, voor public relations en marketing. Al
op de studiedagen van de van in 1963 werd gespro
ken over de educatieve taak van het archiefwezen,
maar het lijkt alsof de doorbraak op dat terrein pas
plaatsvond toen de geschiedbeoefening er een deel
van werd. Tijdens dat congres in 1963 sprak niet al
leen Ketelaar wijze woorden, ook de beroemde Van
Riel liet zijn licht schijnen op het onderwerp8. Hij
bracht een modern punt naar voren: het is een ijze
ren wet dat men zich populair moet maken om
overheidsgeld binnen te krijgen. Volgens Van Riel
luidde de vraag dus niet: 'willen wij een educatieve
taak?', maar 'zijn wij terwille van het archiefwezen
gedwongen om een educatieve taak op ons te ne
men? het moet een kwestie van noodzaak zijn'.
Overdrijf ik als ik zeg dat geschiedbeoefening voor
de archivaris in eerste instantie een marketing-
p R-instrument is geworden? We trekken zorgelijke
gezichten als het gaat om de personele gevolgen
van de verkorting van de overbrengingstermijn,
maar als een wethouder het aardig vindt dat zijn
stad een populair-wetenschappelijke geschied
schrijving bezit, dan gooien we vrolijk de dienst
voor een jaar - of twee jaar - plat om 1 5 afleverin
gen Ach Lieve Tijdze produceren.
En zeer interessant is natuurlijk de vraag of hier
sprake is van hobby of van noodzaak. Maar de
vraag is voor mij ook niet méér dan interessant. Ik
denk dat we eigenlijk niet verder kunnen komen
dan de constatering dat het voor de ene archivaris
op die ene plek slim is om het te doen: het kweken
van goodwill om weer een aantal jaren verder te
kunnen. En voor de andere archivaris op die andere
plek is het niet slim om te doen, maar zijn tijd komt
nog wel. Hoeveel we om welke redenen dan ook
aan historisch onderzoek, lokale en regionale ge
schiedenis, doen, we moeten ons door alle boeken
en boekjes, tijdschriften, lezingen en tentoonstel
lingen geen zand in de ogen laten strooien. De
breuk tussen archivistiek en historische weten
schap wordt er niet door geheeld. Integendeel, de
kloof tussen archivarissen en historici wordt steeds
groter. Dat werd tijdens verscheidene studiedagen
al gesignaleerd, ik denk aan de studiedagen van
1987 met als thema 'Nieuwe archivarissen, nieuwe
onderzoekers' en aan die van 1989 met als thema
'Bedrijfsmatig werken in archieven'.
Maar de laatste tijd laten wij - archivarissen en
historici - ook niet na om de verschillen te be
nadrukken. Op het VAN-congres te Groningen
'100 jaar kiezen voor later' was dat heel duidelijk.
De historici, bij monde van de professoren Kooij
en Kossmann, hebben voor de beeldvorming van
het verleden geen archieven meer nodig in eerste
instantie. Dat het aantal studenten op onze studie
zalen terugloopt heeft niet alleen te maken met de
structuur en opzet van het universitair onderwijs,
maar moet ook direct worden toegeschreven aan
ontwikkelingen in de geschiedbeoefening, in de
historische wetenschap. De geschiedfilosoof An
kersmit spreekt in dit verband van de post-moder-
nistische mentaliteitsgeschiedenis, waarbij het uit
gangspunt is dat 'de essentie van het verleden niet
[97]