Het is natuurlijk bijzonder oneervol om in het
tijdperk van de archivaris/records manager een
verhaal te houden over een bijna uitgestorven dier
soort, de archivaris/historicus.
In het Nederlands Archievenblad, 120e jaargang
2016, schrijft de algemene rijksarchivaris: 'nog in
het overigens zo vreugdevolle jaar 1991 meende
een jonge vakgenoot, archivaris van het stadje Z.,
gelegen aan een kromming van de rivier de IJ., een
pleidooi te moeten houden voor de archivaris/his
toricus. Het was de laatste stuiptrekking van een
stervend dier. Nu, achteraf, mogen we zeggen dat
nimmer in de geschiedenis van ons vak met groter
kortzichtigheid de tekenen des tijds werden gene
geerd, en dat nog wel in een stad waar 100 jaar eer
der met zo veel visie de grondslag voor het moder
ne Nederlandse archiefwezen was gelegd. Van de
archivaris uit Z. is na die regenachtige november
dag nooit meer iets meer vernomen'. Einde citaat.
Te laat heb ik beseft welk gevaar hier voor mij op
de loer ligt, maar te laat was het ook om mij nog te
rug te trekken. Ik meen nu evenwel met een be
proefde methode de schade te kunnen beperken.
Ik wil proberen u allen op te zadelen met een col
lectief schuldgevoel; een deken van mist waarin ik
mijzelf kan oplossen. Ik ben eerlijk gezegd ook zeil
nog niet overtuigd door mijn eigen betoog, maar
ik hoop dat het voldoende is om in ieder geval zon
der hoongeroep het stadje Z. weer te kunnen berei
ken.
Degenen onder u die in Maastricht waren en daar
de plenaire lezing van de heer Ketelaar hebben bij
gewoond, weten hoe fantastisch het is om als archi
varissen met elkaar te schreeuwen; het heeft bijna
een therapeutische werking. We doen dat eigenlijk
veel te weinig, samen schreeuwen; we kroppen te
veel op, verdringen te veel en komen daardoor soms
met ons eigen vak in de knoop. Neem nou het on
derwerp van vandaag: de archivaris als historicus,
de archivaris en het historisch onderzoek... Als er
één probleem in ons vak is dat voor schreeuwthera-
pie in aanmerking komt, dan is het wel onze half
slachtige, soms bijna laffe houding ten aanzien van
dat onderwerp. Als er ergens in ons vak een discre
pantie is tussen zeggen en doen, tussen met de
mond belijden en in de praktijk uitvoeren, dan is
het wel op juist dat terrein. Nee, kom zeg, histo
risch onderzoek, daar heb ik helemaal geen tijd
voor, ik heb wel wat anders te doen. Durft één van
ons nog in de wandelgangen van een congres of stu
diedag te zeggen dat hij in werktijd aan onderzoek
doet? Is er nog een archivaris die durft te beweren
dat de beoefening van de geschiedenis een primair
element, een essentieel onderdeel van het vak is, dat
bij het archief het historisch belang overweegt, dat
het archief een instelling van wetenschappelijk
karakter is, belast met - het is waar - enkele admi
nistratieve functies? Nee, zulke archivarissen zijn
er niet meer, althans niet op studiedagen en con
gressen. Maar val niet zomaar binnen bij een wil
lekeurige archivaris: daar zit-ie, de archivaris/histo
ricus, omringd door de dikke Capelli, de kleine
Grotefend en de oude AGN nog maar net kan-ie
de laatste drukproeven van Oud-Zutphen, Oud-
Dordrecht, Oud-Kampen, Oud-Leiden, Oud-
Deventer, Oud-Helmond en straks Oud-Lelystad
onder de tafel moffelen.
Wat is nu het probleem, behalve dan dat we elkaar
collectief wel een beetje voor de gek houden: niet
zeggen, wel doen. Ik zie dat probleem zo: in de af
gelopen decennia hebben we ons uiterste best ge
daan om af te rekenen met het idee dat de archiva
ris een liefhebber, een met belastinggeld gesubsi
dieerde hobbyist is. Integendeel, de archivaris is als
records manager, als informatiebeheerder een on
misbare functionaris in een democratische samen
leving. Afgezien van het intrinsieke belang van de
administratieve functie van de archivaris, heeft de
sterke beklemtoning van dit aspect van het vak ook
een duidelijke strategische betekenis: we moeten
de buitenwereld, burgers en vooral bestuurders,
duidelijk maken hoe essentieel de rol van de archi
varis is in het administratief proces in de moderne
informatiemaatschappij. Een goede strategische
keuze natuurlijk, die beklemtoning van het admi
nistratieve en dat wegmoffelen van het vrijblijvend
historische element van ons vak - wie zal dat ont
kennen? - maar toch in de eerste plaats een keuze
om de buitenwereld, de politiek te masseren. Maar
we zijn er zeifin gaan geloven, in primair adminis
tratief en misschien secundair, eerder tertiair, his
torisch. Wat een strategische keuze was om het vak
te versterken en om de noodzakelijke theorie en
praktijk te ontwikkelen, is een idéé fixe geworden
[94]
die zich nog niet tegen ons keert, maar wel een ge
voel van onbehagen teweeg brengt.
Ik meen de volgende zaken te mogen interpreteren
als tekenen van onbehagen en van onze halfslachti
ge houding ten aanzien van de archivaris/histori
cus.
In de eerste plaats is er De archivaris ontsloten,
het rapport dat tot stand kwam op basis van de en
quête naar beroepsbeeld en opleidingswensen in
het openbaar archiefwezen, gepubliceerd in het
Nederlands Archievenblad1Wij vinden met elkaar
dat archiefonderzoek en wetenschappelijke publi-
katies tot de wiwtrbelangrijke taken van onze dien
sten behoren. En over tien jaar zal dat nog zo zijn.
In de tweede plaats is er de onlangs gehouden
enquête naar de positie van gemeentearchivarissen
in gemeentelijke organisaties. Wat uit de antwoor
den naar voren komt is dat archivarissen weinig
creatief, nogal bangig en vooral defensief reorgani
satieprocessen ingaan. Krampachtig klampen zij
zich vast aan de Archiefwet om een mythe, de my
the van de archivaris die naast de gemeentesecreta
ris staat, in stand te houden. Wettelijke taken, dat
is het wapen van de archivaris; en niemand die zich
offensief, creatief als cultureel onmisbare archiva
ris/historicus in de strijd werpt. De Archiefwet
heeft ons wat dat betreft lui en gemakzuchtig ge
maakt.
In de derde plaats is er het steeds vaker gehoorde
geluid dat het beroep van archivaris zich bevindt in
een identiteitscrisis. In zijn artikel 'Spoken bestaan
niet. Of toch?', ook in het Nederlands Archieven
blad2, pleit collega Hermans voor een snelle trans
formatie van beroepsbeeld en zelfbeeld om de boot
niet te missen.
Welke oplossing Hermans ook kiest om uit de
impasse te geraken, de introductie van het woord
identiteitscrisis in het Nederlands Archievenblad
geeft te denken. Er is duidelijk iets gaande in ons
vak: decennia lang leken we niet alleen vaktheore-
tisch, maar ook maatschappelijk en politiek hou
vast te krijgen aan de ontwikkeling van de admini-
stratief-juridische poot van het archiefwezen. Se
lectie en vernietiging, nieuwe archiefwet, nieuwe
informatiedragers, automatisering.dat alles gaf
ons naast een enorme opmars van het vak zelf een
sterke zelfbewustzijn, een sterker gevoel van eigen
waarde in de informatiemaatschappij, maar de
laatste jaren sluipt er weer twijfel binnen in onze
gelederen: zijn we wel op de goede weg? Getraind
als we zijn in het verkondigen van het primaat van
de administratieve kant van ons vak, zijn we maar
al te gauw geneigd om de oplossing ook in die rich
ting te zoeken. Maar ik zou vandaag - en misschien
alleen maar vandaag - de zaak wel eens willen om
draaien. Waar wordt de identiteitscrisis in ons
vak door veroorzaakt: door iets wat we nog niet
hebben: een volwaardige plaats als informatie
managers in het informatietijdperk, of wordt die
crisis veroorzaakt door iets wat we zijn kwijtge
raakt: de archivaris-historicus? Gaan we ons door
de ontkoppeling van archivistiek en historische
wetenschap misschien war onbehaaglijk voelen?
Eén ding is duidelijk: in het jubileumjaar van de
van wordt de behoefte om over de verhouding ar
chiefwezen-historische wetenschap na te denken
steeds sterker. Waarom anders deze studiedag en
waarom anders zoveel historici op het congres in
Groningen in april 1991
Laten we nog eens in de geschiedenis van het
Nederlandse archiefwezen duiken. Een mooi uit
gangspunt voor het historisch overzicht is het
recente artikel in het Nederlands Archievenblad
van de toenmalige rijksarchivaris in Limburg Wie-
land3. Ik meen ook in zijn artikel, getiteld 'De ere-
taak van de archivaris en de organisatie van het ar
chiefwezen', een wat bezorgde toon te mogen con
stateren als het gaat om de relatie tussen archivaris
en historische wetenschap. Hij vreest het definitief
uiteen groeien van beide, maar het is mij niet hele
maal duidelijk of hij dat nou jammer vindt of wel
jammer maar onontkoombaar. In ieder geval is
duidelijk dat hier een rijksarchiefman spreekt die
het historische aspect ziet als een eretaak en het ad
ministratieve aspect als een primaire taak. Van oor
sprong, zo schrijft Wieland, is het archivariaat een
administratieve functie. Maar is dat wel zo? Begint
de geschiedenis van het moderne archiefwezen in
derdaad met Ribberinks fameuze stellingen uit
1970: de archivaris is geen hobbyist, en: de archiva
ris is ingehuurd om de Archiefwet uit te voeren? Is
het dan niet zo dat het moderne archiefwezen zijn
oorsprong vindt in de vorige eeuw, toen politiek en
geschiedenis van elkaar konden worden geschei-
[95]