2 Praktische consequenties van Omslag in opslag Het 'project Archiefbeheer', en bijgevolg de visie neergelegd in Omslag in opslagmoeten dienen als antwoord en als beleidsnota toegezegd aan de Re kenkamer, volgens een van de auteurs van het rap port P.H.M. Waters, in het hierboven al geciteerde artikel in Overheidsdocumentatie zn ook volgens de toezegging van de minister aan de Algemene Re kenkamer. Edoch, 'expliciete antwoorden op deze knelpunten (namelijk die gesignaleerd door de Re kenkamer) vallen buiten het kader van het ontwik kelen van een globale visie op de informatievoor ziening.' Was dat de toezegging aan de Algemene Rekenkamer? En was er behoefte aan alleen zo'n globale visie? Waarvoor dienden de bovengenoem de beleidsnota's, tussen 1979 en 1988, dan wel? Nog grover wordt het als op dezelfde pagina de Al gemene Rekenkamer (een van de 'controle-instan ties') ervan wordt beschuldigd (slechts) met verou derd toetsingsmateriaal op pad gegaan te zijn. De Rekenkamer toetst al sinds jaren niet alleen op rechtmatigheid (dus of de regels wel correct wor den uitgevoerd), maar ook op doelmatigheid; dat weten de auteurs van Omslag in opslag natuurlijk best; dat men hiermee een goed rapport, waarvan ook zij de inhoudelijke juistheid niet tegenspre ken, onderuit wil halen, vind ik wat min. Op pagina 24 wordt beweerd 'dat een document hoofdzakelijk uit tekst bestaand volgens bepaalde regels (bij voorbeeld de Archiefwet) opgeborgen, ontsloten en vernietigd moet worden, terwijl dat voor informatie in andere vormen niet geldt'. Ik dacht dat van de vier betrokken auteurs er ten minste drie een diploma middelbaar archiefamb tenaar hadden, zodat zij de wettelijke en vakin houdelijke definitie 'ongeacht de vorm' toch moes ten kennen, en anders een zekere circulaire uit 1975 (ten overvloede: zie pagina 158 van de tiende druk van de Schuurman en Jordens-editie van de Archiefwet 1962) hadden kunnen produceren. Natuurlijk is archief een onderdeel van informa tievoorziening in letterlijke zin; als men informa tievoorziening echter opvat in de zin van de bo vengeciteerde rijksnota's (dus: alleen het geauto matiseerde deel ervan), dan is het juist omgekeerd: een deel van de geautomatiseerde informatie maakt vanaf zijn ontstaan deel uit van 'bescheiden door de overheidsorganen opgemaakt en naar hun aard bestemd daaronder te berusten', dus het ar chief. De conclusie dat 'de gehele organisatie ar chief' is en dat 'het begrip archief zijn betekenis verliest, die eerder nog zinvol was'(zelfde alinea) is voor mij volstrekte wartaal; kennelijk overdrachte lijk en niet-overdrachtelijk taalgebruik wordt door elkaar gehaspeld. Op pagina 73 lezen wij zelfs: 'Wat blijft er dus van een begrippenkader rondom archiefbeheer over. Radicaal gezegd: niets Handhaving van extra begrippen en termen vermeerdert slechts ver warring.' Inderdaad, een heldere afbakening van de materie en de problemen is zonder terminolo gie onmogelijk. Dus wij lossen alle problemen op door de terminologie overboord te zetten. Onder tussen haalt een stel ambtenaren nogmaals een mi nisteriële toezegging omtrent een duidelijk begrip penapparaat (een toezegging die ongetwijfeld door diezelfde ambtenaren was voorbereid) onderuit. Ook met een duidelijk begrippenapparaat alleen lost men natuurlijk geen 300 km achterstand op; maar een relatief eenvoudige arbeid als het verdui delijken van het begrippenaparaat is natuurlijk wel het begin; zelfs dat is blijkbaar al te veel gevraagd. De ontwikkeling en verschuiving van het begrip informatie is hierbij grafisch weergegeven. Verduidelijking wordt niet bereikt door, zoals Omslag in opslag Aottieder stuk informatie, onge acht zijn vorm, archiefstuk of niet, dan maar een voudig informatie te noemen. Verandert dat iets aan een feitelijke situatie voor het klassieke ar chiefbeheer? Natuurlijk scoort een informaticus meer waardering, zowel moreel als materieel, maar krijgt er één dossiervormer en -selecteur door naamsverandering waardering en promotie? Daar prikken functiewaardeerders onmiddellijk door heen. Wanneer men een beleidsnota naar buiten presenteert, kan men echter zich de luxe van een enigszins verhullend taalgebruik niet meer permit teren. Duidelijkheid en concrete antwoorden op concrete problemen zijn dan vereist. Een belangrijk facet van Omslag in opslag is de belangentheorie. Deze blijkt een geschikt voor wendsel te zijn om iedere coördinerende verant woordelijkheid of uitvoerende taak van Biza af te [138] schuiven. De beheersregels moeten gesteld worden door het niveau in de instelling dat bij de archief vorming Omslag in opslag, 28, zegt: het beheren van de bedrijfsinformatie) 'belang heeft, in de meeste gevallen de afdelingen als kleinste organisa torische eenheden'. 'Het belang van het bijhouden van informatie ter verantwoording ligt daarentegen verder weg van de eigen belangen van zo'n eenheid. Regels voor het onderhouden van die informatie kunnen dus beter op een coördinerend niveau opgesteld worden'. Verantwoording vindt echter veelal plaats met dezelfde oorspronkelijke, authentieke en niet geaggregeerde gegevens van de afdeling. Hetzelfde geldt voor de bovendepartementale regelgeving omtrent het bewaren van informatie voor later historisch onderzoek; ook dat betreft de zelfde archiefbescheiden, documenten of informa tie, waarvoor de beheersregels volgens Biza op het laagste niveau moeten worden uitgedacht. Op pa gina 62 wordt nog eens expliciet gezegd dat de stuurgroep geen voorstel doet voor regels omtrent de concrete interne verantwoordelijkheden. Pagi na 69 vervolgt: 'De meest algemene regel legt die verantwoordelijkheid eenduidig bij de lijnfunctio- naris'. Hiermee is kennelijk bedoeld (want ook hier ontbreekt de definitie) de met de uitvoering van een bepaalde taak belaste ambtenaar; (eerder sprak Omslag in opslag trouwens nog over de afde ling als kleinste eenheid) De meest absurde toepassing van deze belangen theorie betreft de selectie en vernietiging. Immers, de lijnfunctionaris beheert en bepaalt welk gedeel te van de informatie, namelijk dat gedeelte waar hij belang bij heeft, wordt bewaard ten dienste van dat belang (p. 103); zelfcontrole is daarbij een eigen belang (p. 105), zodat de lijnfunctionaris ook be paalt welk deel voor verantwoording (aan de hiër archie, aan het publiek, aan de geschiedschrijving) ten nutte kan komen. Eerder hadden wij al gezien dat het belang van controle en verantwoording ho ger of elders in de hiërarchie wordt geregeld, en voor de historie ligt dat nog verder weg. Dat is dus een interne tegenstrijdigheid: worden de beheers regels nu toch op het hoogste niveau gesteld? Niet alleen een interne tegenstrijdigheid, maar ook een onmogelijke en gevaarlijke praktijk wordt hier gecreëerd. Als de lijnfunctionaris al beslist heeft dat hij iets niet bewaart, komt degene die hem om verantwoording vraagt er niet meer aan te pas en één 'belang' verder, de historie, al helemaal niet meer. De boekhouder bepaalt wat de accountant mag zien. En wat zegt Omslag in opslag 'De behoefte aan verantwoordingsinformatie zou moeten afne men naarmate vertrouwen toeneemt. Herkenbare zelfcontrole kan vertrouwen vestigen.' De keizer loopt niet eens meer in zijn hemd, maar Collega's, die doorgaans zakelijk optreden en zeer behoorlijke dingen presteren, presenteren deze kolder als 'een overtuigend idee, een nieuwe beleidsvisie')p. 5). Er staan echter nog een paar onpraktische zaken in die commentaar of juist geen commentaar be hoeven. Pagina's 107-109: de Rijksarchiefdienst (hoeveel formatieplaatsen heeft de Rijksarchiefinspectie of andere acquirerende afdelingen?) moet met de lijnfunctionaris (hoeveel zijn dat er wel niet?) ofie- mand door hem op zijn beurt aangewezen (demo cratie op de werkplek?) overleggen over het belang dat onze erfgenamen bij een bepaalde situatie zou den kunnen hebben. De Rijksarchiefdienst heeft recht van entree en overleg en de gelegenheid aanbevelingen te doen omtrent de bewaring van informatie; bij uitblij vende overeenstemming kan hij 'arbitrage enzo- voort'inroepen. Commentaar overbodig. Coördinatie blijkt op pagina 116 ook al een taak van de lijnfunctionaris te zijn: hij moet bepalen hoe de inhoud van zijn informatievoorziening zich verhoudt tot de informatievoorziening van andere organisaties. Wie ooit dienst- of persoonlijke archieven van techneuten heeft gezien (en daar reken ik iedere uitvoerende ambtenaar onder, zelfs een archivaris of archiefinspecteur), weet dat zij zelden of nooit aan selectie toekomen, of alles willen bewaren en als zij dan toch selecteren, veel te rigoureus haast werk afleveren. Dat zij dan ook nog eens zouden willen nagaan wat collega's aan informatie verza melen en (blijvend) bewaren, dat is een zeer onno zele veronderstelling. Op pagina 110 wordt de aanwezigheid van de [139]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 30