1 Centraal en decentraal; klassieke dragers en automatisering Het gaat hier om een taaie materie, en ik zal probe ren de belangrijkste ontwikkelingen van de laatste twaalf jaar aan te geven. De eerste ontwikkeling is de discussie over klassiek centraal archiefbeheer en decentraliserende tendenties: zoveel mogelijk taken en bevoegdheden naar kleinere en lagere onderdelen in de organisatie toeschuiven. Los hier van staat als tweede de ontwikkeling van de toepas sing van geautomatiseerde informatiesystemen; daar voor automatisering per ministerie of grote dienst een centrale coördinatie alleen al om een financële reden vereist is, gaat dat eigenlijk dwars in tegen de decentraliserende beweging bij de klassie ke informatiedragers. Daartussendoor treedt als derde ontwikkeling een betekenisverschuiving op van het begrip infor matie. In het algemeen spraakgebruik was en is dat nog steeds een samenvattende term voor alle vor men van produkten van communicatie, ongeacht de vorm van vastleggen of niet (ook mondelinge informatie is informatie) en ongeacht de toepas baarheid van de archiefwetgeving en alles wat daarmee samenhangt. Geleidelijk aan is de term informatie althans in het bestuursjargon alleen op het geautomatiseerde deel ervan gaan slaan. Een beperkt deel ervan valt weliswaar onder de archief wetgeving, maar tot nog toe - en dat is het vierde aspect - is verzuimd om dat onderscheid helder te maken. Het valt buiten het kader van dit artikel om dat hier systematisch te doen, maar ik kan er toch ook niet helemaal omheen. Ik heb eigenlijk geen andere keus dan deze vier aspecten ongeveer in chronologische volgorde van de stukken te behandelen, om ten slotte uit te ko men op mijn kritiek op Omslag in opslag. Dit ge schrift geeft impliciet aan dat coördinatie van ge centraliseerd of gedecentraliseerd archief- en over ig informatiebeheer binnen één ministerie of binnen de rijksdienst als geheel niet gelukt is, en dat coördinatie daarom ook niet nodig is, ja volle dig uit de tijd. Wie verder wil kijken dan zijn neus lang is (en de Rijks- en andere archiefdiensten moeten dat wel doen), die moet dan ook zelf maar het puin opruimen dat door de administraties is of zal worden overgelaten; alles wat naar coördinatie zweemt moer eveneens door de (Rijksarchief dienst worden overgenomen. En dan nu de chronologie. Het Koninklijk Besluit Algemene Secretarie-aangele genheden (kb-asa) van maart 1980 gaat uit van een centraal beheer van het dynamisch en het sta tisch, nog niet overgebrachte archief van de Haag se departementen. Alle afwijkende archiefvorming - bij secretaresses of kabinetsafdelingen of met ty pisch uitvoerende taken belaste onderdelen van de organisatie - wordt daarbij in principe als clandes tien beschouwd. Bij vele kleinere overheidsorgani saties is dat nog steeds zo en de omvang van het ap paraat - zowel in organisatievorm, in personeel als in ruimtebeslag uitgedrukt - is dan ook in de ogen van velen een van de wezenlijke oorzaken van de ontoereikendheid van dit kb-asa. Dat is geen reden om het dan ook maar zon der meer in te trekken. In wezen is het kb natuur lijk ook weinig meer dan een niet al te vergaande modernisering van het uit 1950 daterende besluit Post- en Archiefzaken Rijksadministratie (K425). In een Beleidsnota Organisatie en Informatie voorziening (Tweede-Kamerstukken zitting 1979- 1980, nummer 1 5845 nrs 1 en 2) deelde de minis ter van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer zijn zienswijze mee over automatisering; dat was in oktober 1979. Er zit bij dat stuk een aparte bijlage over de coördinerende bewindsman. Uit dit stuk vloeide voort een Besluit Informatievoorziening in de Rijksdienst, dat in januari 1981 Staatscourant nr 9) werd ingevoerd en dat zoals te verwachten een sterk centraliserende tendens had. Automati seringsplannen moesten aan Binnenlandse Zaken worden voorgelegd, al stond er niet bij of de minis ter een andere dan adviserende bevoegdheid had, en hetzelfde gold voor afzonderlijke automatise ringsprojecten als er tevoren geen plannen waren ingediend. In maart 1981 heeft de minister van Binnen landse Zaken een nota Documentaire informatie verzorging in de Rijksdienst aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken zitting 1980-1981, nr 16693) waarin een duidelijke regelgeving werd aangekondigd en bevordering van de samenwer king tussen instanties van de rijksoverheid die zich [132] met dit terrein bezig hielden. Voor het eerst werd geprobeerd de diverse vormen van informatie - klassiek en electronisch - met elkaar in verband te brengen. De nota noemde het besluit van twee maanden tevoren - toch duidelijke regelgeving - merkwaardigerwijze in het geheel niet; wel de nota van het vorige zittingsjaar. De vragen die de Tweede-Kamerleden stelden, probeerden vooral een meer concreet overzicht van de minister te krijgen over lopende en geplan de projecten; wat was er nieuw ten opzichte van de nota van het jaar tevoren? In de beantwoording (16693 nr- 4> 'n februari 1982) werd de documentaire klassieke) kant van de informatieverzorging inderdaad en terecht bin nen het kader van de informatievoorziening als ge heel geplaatst en de mogelijkheid tot automatise ring aangegeven. De minister verklaarde ook: 'He laas is de coördinatie nog niet tot volle wasdom gekomen'. In een motie-Dijkstal werd de minister of de staatssecretaris vervolgens uitgenodigd vóór eind 1983 zijn beleidsvoornemens voor een 'adequate geautomatiseerde documentaire informatieverzor ging' over te leggen, omdat de nota deze voorne mens niet bevatte. Het begrip informatie schuift hier dus al in de richting van de geautomatiseerde: de nota zelf had ook de andere typen informatie nog beschreven. Dat de minister geen beleidsvoornemens had, was goed gezien. Pas halverwege 1984 reageerde de staatssecretaris. In deze reactie wordt een aantal geïntegreerde netwerken en de bijbehorende orga nisatorische en technische middelen toegezegd. Er ligt nog steeds een sterke nadruk op de coördine rende taak van de minister van Binnenlandse Za ken ten opzichte van de andere ministeries, echter zonder dat de minister technische specificaties wil opleggen: coördinatie gaat niet zover als centrale sturing. Hoe men hiermee op twee paarden tracht te te wedden zal uit het vervolg blijken. Voor elk ministerie afzonderlijk wordt de cen trale taak van de klassieke papieren-documenten verzorgers in algemene secretarie (alsec) en bibli otheek en documentatie (bidoc) gehandhaafd, evenals die van de automatiseringsafdelingen. Het werd daarna een tijd stil, maar uit het ver volg blijkt ook dat niet de wetten in de weg ston den, maar de praktische bezwaren. Buiten de rijksdienst deden zich natuurlijk gelijk soortige problemen voor. Waar deconcentratie en decentralisatie onontkoombaar waren, slaagde men er toch meestal in om een redelijk centrale coördinatie te handhaven; voor de automatisering- waarmee grote bedragen gemoeid zijn - ligt dat na tuurlijk voor de hand, maar voor de klassieke papieren informatiedragers was dat bepaald min der. Onder deconcentratie versta ik in dit verband dat de dossiers of andere documentaire verzamelin gen op papier wel worden verspreid, maar de ver zorgers ervan onder één elders zetelende chef blij ven vallen, en van decentralisatie spreekt men, als de eenheden ook qua personeelsbeheer zelfstandig worden. Om verkokering en dossiervorming met parallel lopende, maar elk op zich onvolledige be standen te vermijden, is daarbij een centrale coör dinatie noodzakelijk. Waar die ontbrak kreeg men uiteraard, ook ver vóórdat de automatisering om zich heen greep, problemen met onvolledige dos sierverzamelingen tijdens de administratieve af handeling en de even tijdrovende als noodzakelijke samenvoeging en selectie van de dossiers achteraf. In 1985 werd door de minister van Welzijn, Volks gezondheid en Cultuur de Nota Archiefbeleidmge- diend (kamerstuk Tweede Kamer 1984-1985, nr. 19068 1 en 2). Naar aanleiding daarvan werd in maart 1986 een motie-Poppe/Dijkstalaangenomen, waarin (nogmaals) gevraagd werd naar coördinatie ('eenduidig beleid vanuit diverse ministeries')De ze werd in december 1987 gevolgd door een motie Kohnstamm (Tweede Kamer 1987-1988, nr. 20200, hoofdstuk vn, nr. 20 naar aanleiding van de begroting van Binnenlandse Zaken), waarin ook al naar coördinatie werd gevraagd en de ver sterking daarvan, en met name ook de politiek-in- houdelijke sturing ten aanzien van het functione ren van de rijksdienst, de verhouding tussen de be stuurslagen en de dienstverlening aan de burgers. Bovendien werd de minister gevraagd vóór 1 mei 1988 te reageren. Deze reactie kwam in de vorm van de notitie of Beleidsnota Informatievoorziening openbare sector (bios) (Tweede-Kamerstukzitting 1987-1988, nr. 20644, nrs- 1 en 2)- Deze betrof weer uitsluitend de automatisering, evenals de daarop volgende aanvankelijk jaarlijkse rapportages van het minis- [133]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 27