rieerden van meer gezelligheid, meer wetenschap
pelijk karakter, meer vakdispuut tot gelijk blijven.
Met name De Jonge Chartermeesters buiten de
Randstad pleitten voor meer informele bijeen
komsten, waarop de leden kennis konden nemen
van eikaars wel en wee, zowel zakelijk als persoon
lijk. Vanwege de te overbruggen afstanden zag men
elkaar immers maar zelden, zo redeneerden zij. Zo
schreef een Jonge Chartermeester uit het zuiden
des lands: 'Reeds verscheidene malen heb ik de bij
eenkomsten niet meer bijgewoond. Het was voor
mij, en ik denk voor velen met mij, niet meer de
moeite waard in totaal zes uur te reizen om dan
amper de gelegenheid te hebben iemand te spre
ken'.
Het meest uitgewerkte plan over de toekomst
van De Jonge Chartermeesters was afkomstig van
G.J. Mentink. Lid moest volgens hem kunnen
worden een ieder die aan het formele kriterium van
(adspirant) hoger archiefambtenaar bij een open
bare overheidsarchiefbewaarplaats voldeed, mits
zij/hij zelf de wens daartoe te kennen gaf. Omdat
dit zou kunnen betekenen dat het dispuut door
toename van het aantal hoger archiefambtenaren
te groot zou kunnen worden, pleitte Mentink voor
regionale bijeenkomsten. Een voordeel hiervan
zou zijn dat het probleem van de lange reistijden
goeddeels werd opgeheven, nadeel zou echter zijn
dat de samenhang op het spel werd gezet. Daarom
zou men éénmaal per jaar in pleno bijeen kunnen
komen gedurende een hele dag.
Activiteiten als excursies en wetenschappelijke
lezingen achtten de aanwezigen het meest ge
slaagd. Wel was men van mening dat er meer gele
genheid voor sociale en informele contacten moest
worden geboden en meer tijd voor uitwisseling van
eigen werk-ervaring. Het tijdgebrek werd als een
nadeel ervaren. Daarom besloot men voortaan ook
eens een gedeelte van de middag erbij te betrekken,
waardoor ruimte én voor wetenschap én voor in
formele activiteiten ontstond. Als (vrij vage) om
schrijving van het dispuut werd gesteld 'in infor
mele kring te komen tot een uitwisseling van ge
dachten over vak-ervaringen en vakproblemen in
de ruimste zin van het woord'.
De kwestie van de uitbreiding met middelbaren
werd vanwege praktische motieven wederom gese
poneerd. Alhoewel bij de oprichting van het dis
puut was gesteld dat het lidmaatschap na vijf jaar
eindigde, werd een leeftijdsgrens niet gewenst ge
acht.
Op de bijeenkomst van 4 maart 1976 kwam een
eventueel uittreden uit het dispuut van de oude
garde, waaronder het toenmalig bestuur, aan de or
de. Het merendeel van deze categorie voelde niet
veel voor een abrupte beëindiging van het lidmaat
schap. Het zou een geweldige aderlating betekenen
voor het dispuut omdat meer dan de helft van het
actieve aantal leden tot de 'oudjes' behoorden.
Daarom nam men de beslissing om aan de oudere
leden zelf over te laten wanneer ze wilden uittre
den. Op deze vergadering werd tevens het idee van
een seniorendispuut gelanceerd, al of niet met
coöptatie.
Wetenschappelijke activiteiten
Het dispuut heeft zich met name met het organise
ren van lezingen over historische en archivistische
onderwerpen, het bespreken van rapporten en het
organiseren van excursies beziggehouden. Daarbij
bleek dat het dispuut vooral een kritische vereni
gingvan jongeren beoogde te zijn. Een belangrijke
vergadering was die na afloop van de VAN-verga-
dering van 17 mei 1974 in het Rijksarchief in
Utrecht. Tevoren was een aantal discussiepunten
opgesteld, zoals de these dat een chartermeester
voor wetenschappelijk werk tenminste één dag in
de week van zijn overige werk diende te worden
vrijgesteld. Gememoreerd werd in dit verband dat
het o. en e.-rapport destijds het fundamenteel we
tenschappelijk onderzoek wel een plaats in de
functiebeschrijving van de rijksarchivaris gaf, maar
niet in die van de chartermeester. Dit was toender-
tijd één van de redenen tot oprichting van het dis
puut; ook chartermeesters hadden daar recht op,
bij voorkeur voor het schrijven van een dissertatie.
Samenwerking (werkafspraken) en terreinafbake
ning in de regio tussen de verschillende rijksar
chiefdiensten enerzijds en de gemeente- en streek
archieven anderzijds werd als wenselijk ervaren,
met name op het gebied van de acquisitie. Dit
punt zou bij de van worden aangekaart. Met in
stemming begroetten De Jonge Chartermeesters
[112]
een 'convent' van diensthoofden van gemeente-ar
chieven, dat in de maak was en geheel anders zou
worden dan een regionale vergadering van de van.
Tenslotte werd het samenstellen van een gids voor
de archieven in de provincie besproken.
Wetenschappelijk werk als onderdeel van het ta
kenpakket van een chartermeester vormde ook het
uitgangspunt van het rapport Rijksarchiefdienst en
Historisch Onderzoek. De secretaris van De Jonge
Chartermeesters schreef in zijn convocaat: 'Juist in
deze tijd, waarin de organisatie en "het manage
ment" van de diensten andere essentiële aktivitei-
ten dreigen te overspoelen, blijkt dit rapport zeer
nuttig en lezenswaardig'. Volgens het rapport gold
voor zowel hoger als middelbaar archiefambtena
ren dat zij hun taken op het gebied van toeganke
lijk maken en beschikbaarstellen niet naar behoren
zouden kunnen vervullen als zij niet uit eigen er
varing wisten welke eisen historisch onderzoek
stelde. Hier komt de term grondslagonderzoek
vandaan, waaraan volgens de samenstellers van het
rapport 20% van de diensttijd van elke hoger
archiefambtenaar besteed zou kunnen worden.
Grondslagonderzoek moest wel binnen de doel
stelling van de Rijksarchiefdienst worden verricht.
Het lopende onderzoek zou in de personeelsbeoor
deling nadrukkelijk betrokken moeten worden.
Een ander onderwerp dat De Jonge Charter
meesters zeer na aan het hart lag, betrof de inhoud
van het rapport Kommissie Toekomst Rijks Archief-
school, van januari 1979. Op de bijeenkomst van
16 november 1979 op het Rijksarchief in Utrecht
werd Wieland, de directeur van de school en één
van de samenstellers van het rapport, uitgenodigd
om hierover een inleiding te houden.
De commissie stelde zich tot doel voorstellen tot
aanpassingen van de opleiding te doen, zowel wat
betreft de inhoud als de opzet. Omdat de cursus
vooral gericht was op oudere archieven, stelde de
commissie in haar aanbevelingen voor om de basis
opleiding uit te breiden en 'blokken' specialisatie
in te voeren. Daarnaast werd het ontbreken van een
staf als een gebrek gezien. De Rijks Archiefschool
kon immers onvoldoende functioneren als een
centrum van ontwikkeling en informatie met be
trekking tot het vakgebied. Samenwerking met an
dere opleidingen in de informatiesector verdiende
in de ogen van de commissie nadere aandacht, bij
voorbeeld door de vorming van een permanent
overleg go-ras-sod.
Werkgelegenheid
en carrièreplanning
Bestudering van het archief van De Jonge Charter
meesters leert dat voorgaande generaties 'jonge
chartermeesters' zich al vele jaren met dezelfde
soort problemen hebben beziggehouden als nu
nog spelen. Toen tien jaar geleden het bestuur
steeds meer onvrede constateerde over de werkge
legenheid van hoger archiefambtenaren - waarbij
zaken als het aantal beschikbare banen (al dan niet
part-time), carrièreplanning en salarisverschillen
naar voren traden -, zag het hierin reden voor on
derling overleg. Daartoe organiseerde het bestuur
op 12 februari 1981 in het gemeentearchief van
Rotterdam een forumdiscussie over de toekomsti
ge werkgelegenheid en carrièreplanning van de ho
ger archiefambtenaren. Omdat de problematiek
ook betrekking had, sterker nog deels veroorzaakt
werd door voorgaande jaargangen jonge charter
meesters, nodigde het bestuur ook het dispuut van
de 'oude jonge chartermeesters' voor deze bijeen
komst uit.
Het bestuur had enkele van de hete hangijzers in
een vijftal stellingen op enigszins chargerende wijze
samengevat en hoopte dat deze provocerend ge
noeg zouden zijn voor een levendige discussie. Uit
de schriftelijke reactie van de algemene rijksarchi
varis op de vijf stellingen bleek dat hij de sombere
visie van de jonge chartermeesters niet deelde. Van
een marktverkrapping, die veroorzaakt zou zijn
door de verjonging van het totale bestand van ho
ger archiefambtenaren, en de geringe kans voor de
aankomende en in opleiding zijnde hoger archief
ambtenaren om binnen afzienbare termijn hoofd
van dienst te worden, was volgens hem geen sprake.
Excursies
Wanneer de jonge chartermeesters op 21 septem-
ber 1973 naar de Stichting Film en Wetenschap
gaan, wordt een traditie ingezet van excursies naar
minder bekende en toegankelijke archiefbeheren-
[113]