[no] [m] De oprichting De jongere garde binnen het archivarissencorps achtte begin jaren zeventig de van een te passief instrument om vernieuwende gedachten te ont plooien en te stimuleren. Het werd tijd voor wat 'frisse lucht' in de 'stoffige en ingeslapen archiefwe reld'. De cursisten van de Rijks Archiefschool 1970-1971 besloten daarom een daad te stellen en belegden op 18 mei 1971 een constituerende ver gadering in huize Slot (B.J. Slot, stagiaire bij de eerste afdeling van het Algemeen Rijksarchief) in Leidschendam. Bovendien waren zij verbolgen dat zij niet in gelicht waren over de toekomstplannen van de Ar- chiefraad en over een rapport van de afdeling Or ganisatie en Efficiency (o. en e.) van het toen malige ministerie vanCRM, waarin een nieuwe or ganisatiestructuur voor de Rijksarchiefdienst werd gepresenteerd alsmede een aantal taakomschrijvin gen. Zij immers zouden straks de zwaardere taken als gevolg van het o. en e.-rapport moeten vervul len. Met de bestaande mogelijkheid om via de rijksarchivaris, aan wie men ondergeschikt was, meningen en ideëen te lanceren in het Convent, nam men niet langer genoegen. Door middel van het dispuut van jonge chartermeesters bij de Rijks archiefdienst kon men de eigen inbreng direct bij de verantwoordelijke instanties als het Con vent van rijksarchivarissen, de algemene rijksarchi varis en o. en e. laten doordringen. Besloten werd om de eerstvolgende vergadering, die zo mogelijk tevens de oprichtingsvergadering zou moeten zijn, ook de algemene rijksarchivaris en een vertegen woordiger van o. en e. uit te nodigen voor infor matie. Op 3 juni 1971 vond in het Rijksarchief in Utrecht een forumdiscussie plaats over bovenge noemd rapport van O. en E. Deze discussie was illu stratief voor de ondergeschoven positie waarin de jongeren zich geplaatst zagen. Voorzitter H.M. Brokken leidde het forum dan ook in met te wijzen op het gebrekkig geïnformeerd zijn van de rijk schartermeesters over de ontwikkelingen in hun dienst. F.C.J. Ketelaar vroeg zich af hoe het forum de mogelijkheden van communicatie van boven naar beneden zag voor de toekomst en wat gedaan kon worden bij communicatiestoornissen. Het fo rum meende dat in het uiterste geval een beroep op ingrijpen van de algemene rijksarchivaris kon wor den gedaan, maar dat in de praktijk vaker vanwege de algemene rijksarchivaris stukken zouden moe ten worden rondgestuurd met het uitdrukkelijke verzoek aan de rijksarchivarissen deze te bespreken met alle medewerkers. Voor een convent van char termeesters zag het forum geen plaats in de hiërar chieke structuur. Wel verklaarde algemeen rijksar chivaris A.E.M. Ribberink graag te willen meewer ken aan de oprichting van een wetenschappelijk dispuut van chartermeesters. Alvorens men tot de daadwerkelijke oprichting van het dispuut overging vond nog enige discussie plaats. Zo verklaarde H. Bordewijk zich tegen een dispuut van hoger archiefambtenaren in dienst van het Rijk; beide kriteria vond hij willekeurig. Bo vendien wilde hij een organisatie die zich zou af zetten tegen de van, voorkomen. Communiceren kon binnen die vereniging, aldus Bordewijk. Kete laar verklaarde pogingen in het werk te stellen om het adspirant-lidmaatschap van de van ook moge lijk te maken voor diegenen die nog geen examen hadden gedaan. In contact met de van zou zijns inziens voorts een soort kring van jonge archivaris sen moeten worden ingesteld die als motor binnen de van kon fungeren. Tot deze kring zouden zowel leden als niet-leden, hoger en middelbaar archief ambtenaren en adspirant-archiefambtenaren kun nen toetreden. F.J.M. Otten stelde een dispuut voor, bestaande uit de aanwezigen en andere leden door middel van coöptatie toe te laten. Als laatste mogelijkheid zag voorzitter Brokken het inciden teel beleggen van vergaderingen, welk voorstel werd opengehouden. Tot het wetenschappelijk stafdispuut werden als leden uitgenodigd alle rijkschartermeesters die nog geen vijfjaar in dienst waren - uitgezonderd de hoofdchartermeesters - en alle adspirant hoger ar chiefambtenaren die stage hepen bij de Rijksar chiefdienst. Afgesproken werd dat over toelating van leden die niet werkzaam waren bij de Rijksar chiefdienst, in een later stadium kon worden be slist. Het aantal bijeenkomsten werd voorshands bepaald op drie per jaar. Een comité van voorberei ding werd ingesteld, bestaande uit Brokken, H.L.R Leeuwenberg en Otten. Wat de omvang van het dispuut betreft, bestond er op de eerstvolgende vergadering van 19 novem ber 1971 in het Rijksarchief in Utrecht communis opinio dat het dispuut zo open mogelijk moest zijn. Besloten werd na een jaar de levensvatbaar heid van het dispuut opnieuw te bekijken alvorens over te gaan tot uitbreiding of regionale splitsing of in het uiterste geval opheffing. Over de aard van de te organiseren aktiviteiten bleek weinig verschil van mening te bestaan. Er was een algemene voorkeur voor het houden van lezingen door de dispuutsleden zelf. Op deze bijeenkomst werd tevens het eerste be stuur gekozen. Brokken werd voorzitter, C.J. van Heel secretaris en Leeuwenberg verklaarde zich be reid om als penningmeester te fungeren. Met in gang van 1973 zou de bestuurswisseling om de twee jaar plaatsvinden en zou het bestuur in zijn geheel aftreden. In 1986 werd het bestuur met een lid uitgebreid. Een overzicht van alle bestuursle den van De Jonge Chartermeesters is als bijlage bij dit artikel opgenomen. Incorporatie in de VAM? Was men op de vergadering van 19 november 1971 nog van mening dat een positieverklaring of een andere vorm van contact voorlopig niet nodig was, op de bijeenkomst van 22 september 1972 sprak L.RL. Pirenne, voorzitter van de van, over de in corporatie van De Jonge Chartermeesters in de van. Het doel van de van was te komen tot een ge- dachtenwisseling, zodat zij wist wat er binnen het dispuut leefde. Pirenne vroeg de aanwezigen of zij van mening waren dat de van voor wetenschappelijke proble men te weinig mogelijkheden bood, bijvoorbeeld door het grote aantal leden, en wat de van daar aan zou kunnen doen? Als alternatief opperde hij sec tievorming: per regio, per specialisme of per cate gorie? Ketelaar was van mening dat het probleem meer was hoe wetenschappelijk verkeer zou zijn te bereiken? De penningmeester, A. Graafhuis, vroeg zich af waarom integratie van beide verenigingen niet mogelijk was en wilde wel één jonge charter meester in het bestuur van de van. Ketelaar zag het bestaan van De Jonge Charter meesters als een prikkeling voor de van te zorgen dat de leden zich er net zo thuis zouden voelen als destijds vlak na de oprichting. Het bestuur van de van zou niets gedaan hebben voor de jonge ar chiefambtenaren. Bordewijk wilde de van weten schappelijk en organisatorisch bezig zien en niet als slechts een gezelligheidsvereniging. Daarvoor was de va n zij ns inziens te groot. Op een vraag van Brokken of De Jonge Chartermeesters binnen de van organisatorisch meer mogelijkheden zouden hebben, antwoordde penningmeester Graafhuis dat subsidie door de van, presentatie in het Ar chievenblad, een vertegenwoordiger in het bestuur en de garantie van een zekere zelfstandigheid tot de mogelijkheden behoorden. Volgens Ketelaar was De Jonge Chartermeesters een voorbeeld van een categorische groep naar leef tijd. Pirenne verklaarde daarop dat hij een dergelij ke constructie niet kon aanbevelen voor de struc tuur van de van. Daarop werd besloten een enquê te onder de aanwezigen te houden naar een mogelijke nieuwe structuur van de van. De uitslag toonde aan dat 11V2 van de aanwezige jonge char termeesters voor een organisatie naar specialisatie voelden en 6V2 naar regio. Ketelaar zag een lande lijke vergadering met specialisatie voor zich, voor bereid in de regio's met actieve benadering door het bestuur van de van en begeleid door een actie ver beleid van de redactie van het Archievenblad. De conclusie van de gedachtenwisseling met de van was dat samenwerking tussen beide feitelijk stuitte op de onmogelijkheid een vorm te vinden voor incorporatie van het dispuut als geheel bin nen de van. Het dispuut besloot gewoon door te gaan en het lidmaatschap voor elke wetenschappe lijk geïnteresseerde archivaris open te stellen, maar anderzijds om kleurloosheid te voorkomen niet té grootte worden. De toekomst van het dispuut Op de vergadering van 14 december 1973 in 's-Hertogenbosch bezonnen De Jonge Charter meesters zich op hun toekomst. Aan de orde kwa men vragen als: wie kunnen lid worden?; wanneer is men niet meer jong?; moet er een seniorendis puut worden gevormd?; moet er over opheffen worden nagedacht of zijn er nog andere oplossin gen? Voorstellen over toekomstige activiteiten va-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 16