c Het rapport Onderzoek Audiovisuele Archieven
sprak van een beperkt gebruik van materiaal voor
derden, waaraan problemen met betrekking tot
conservering te wijten zouden zijn. Maar eerder
lijkt het omgekeerde het geval: doordat men niet of
maar mondjesmaat kan conserveren, is een deel
van het materiaal onbruikbaar voor vertoning of
zelfs ongeschikt voor overzetting op video, waar
door het ook nauwelijks geraadpleegd kan worden.
d Ontsluiting van audiovisuele collecties is overal
een probleem. Wel zijn er over het algemeen sum
miere inventarisaties gemaakt, veelal echter hoofd
zakelijk voor intern gebruik.
Film, video en geluid zijn sequentiële systemen
die van zichzelf geen zogenaamde meta-informatie
bevatten, zoals een boek dat men kan vastpakken
en waaruit door middel van een titel, register, in
houdsopgave etcetera informatie te destilleren
valt. Audiovisuele media kunnen het niet stellen
met een simpel inventarisatie- of bibliotheeksys
teem. Vaak moeten ze nog een titel krijgen en om
delen van de inhoud terug te kunnen vinden zal
deze betrekkelijk intensief beschreven moeten
worden. Daarnaast dienen de technische gegevens
zichtbaar te zijn. Hoe uitgebreid een en ander ge
beurt hangt van de keuzes binnen het betreffende
archief af.
Het beschrijven van audiovisuele media vereist
dus technische kennis van de diverse systemen en
vraagt een relatief uitgebreide inhoudsbeschrij
ving: de toegankelijkheid en dus bruikbaarheid
van de collecties staat of valt hiermee. Bij de vier
nationale filmarchieven is men op dit gebied met
grote inhaaloperaties bezig, de regionale en lokale
archieven moeten nog beginnen. En ontsluiting
vraagt weer veel tijd, en dus mankracht en dus...
vult u maar in.
Overigens zou in termen van toegankelijkheid
een op nationaal niveau voorgestelde centrale cata
logus, waarin alle in den lande aanwezige materiaal
is opgenomen, een uitkomst zijn. Iedereen zou
zonder mankeren te weten kunnen komen welk
materiaal zich waar bevindt; voor boeken, tijd
schriften en sommige papieren archieven vindt
men dat heel gewoon. Het idee echter veronder
stelt dat eerst overal minimaal een ook extern
bruikbare inventarisatie wordt gemaakt.
e Blijft tenslotte over: de dienstverlening of de ter
beschikkingstelling van het materiaal. Behalve dat
de collectie inhoudelijk toegankelijk gemaakt
moet zijn, speelt hier apparatuur een belangrijke
rol. Als men een film op het witte doek wil laten
zien - zoals het hoort - dan is de aanschaf van pro-
jectieapparatuur noodzakelijk. Voor alle andere
doeleinden is ten minste de mogelijkheid tot vie-
wen vereist. Dit kan op de montagetafel, maar die
is eerder voor intern gebruik. Voor een vlotte
dienstverlening zou van alle filmmateriaal een
videokopie gemaakt moeten worden als het best
hanteerbare systeem. Het Gemeentearchief Am
sterdam bijvoorbeeld kent zogenaamde viewingca-
bines en een daarop aangesloten videorecorderset.
In Arnhem staat dit op stapel en in Den Haag kan
men op soortgelijke manier gemakkelijk viewen.
Voor de overige archieven blijft er nog veel te wen
sen over. En het zal weer duidelijk zijn: projecto
ren, tafels, film adequaat overzetten op video, vi-
deoafspeelapparatuur en last but not least mensen
of andere voorzieningen om de machines te bedie
nen kosten weer wat.
Nu lijkt het alsof een en ander louter een kwestie
van geld is. Dat is het voor een belangrijk deel na
tuurlijk ook. En waar het inmiddels veel aange
haalde rapport voor de nationale archieven uitge
breid aandacht besteedt aan het commerciële her
gebruik van audiovisueel materiaal door met name
de (nationale) televisie, ziet de financiële toekomst
van de regionale en lokale omroepen er op althans
afzienbare termijn niet rooskleurig uit. Dus daar
zal voorlopig het grote geld niet vandaan komen.
En toch zijn al die praktische problemen niet
simpelweg alléén een kwestie van de financiën.
Want waarom is er vanzelfsprekend wel een be
paalde hoeveelheid geld voor het adequaat opslaan
en bewaren van (regionale en lokale) papieren ar
chieven en niet voor audiovisuele media?
2 Erkenning De beantwoording van die vraag
leidt allereerst naar een probleemsoort, die met het
begrip erkenning te omschrijven is.
De aandacht voor een adequate archivering van
de diverse soorten informatiedragers is recht even
redig aan hun verschijningsvorm. De eerste (en
[104]
om allerlei redenen nog altijd de meeste) aandacht
ging (en gaat) uit naar papier, toen kwam de foto,
toen het geluid, en daarna film en video. Hoewel
het ongelofelijk lijkt, bestaat er nog steeds veel on
begrip voor de notie dat (bewegend) beeld en ge
luid uit onze eeuw niet weg te denken zijn en dus
ook niet uit de geschiedschrijving van de moderne
tijd. Het komt dan ook voor dat (gemeente-)amb-
tenaren bij wie wordt aangeklopt om meer finan
ciële ruimte, laconiek stellen dat de collectiehou
der zich bezighoudt met een 'uit de hand gelopen
hobby'. Dat is vermoedelijk nog nooit gezegd van
papieren verzamelingen en, hoewel zij er ook vaak
niet best van afkomen, ook niet van fotocollecties.
In meerdere of mindere mate weggedrukt in de
marge, in gebrekkige dependances soms, proberen
de mensen die in audiovisuele archieven werken,
tegen deze stroom op te roeien.
3 Structuren Kwamen de praktische proble
men primair voort uit het erkenningsprobleem,
beide volgen uit de cruciale probleemsoort die de
structuren omvat waarbinnen regionale en lokale
audiovisuele (afdelingen van) archieven moeten
functioneren. Er zijn twee mogelijke kanalen om
aan de noodzakelijke middelen voor een adequate
archivering van audiovisuele materialen te komen.
Het ene loopt via het begrip cultuurbehoud, het
andere loopt via de bestaande archiefdiensten -
lees: de archiefwet.
Het begrip cultuurbehoud is een mooi begrip,
maar alle bestuurderen kunnen steeds weer op
nieuw besluiten of ze het van toepassing verklaren
op het conserveren van audiovisuele media of niet.
Als de minister van wvc instemt met de idee dat
een zo compleet mogelijke audiovisuele archive
ring een wezenlijk onderdeel van 's lands cultuur
behoud vormt en daardoor onderwerp is van de
zorg van de centrale overheid, dan wil dat nog niet
zeggen dat de lagere overheden daar noodzakelij
kerwijs ook zo over denken, zoals de recente ge
beurtenissen bij de provincie Friesland en haar
Fries Filmarchief aantonen. En bij de gemeenten
wordt men verwezen, of liever terugverwezen naar
de plaats waar het materiaal verblijft: de gemeente
lijke archiefdienst.
Spreekt men echter archivarissen aan op de hun
toegedachte verantwoordelijkheid, dan staan deze
met de archiefwet in de hand. Niet dat ze het pro
bleem niet belangrijk vinden - dat vinden vele cul
tuurafdelingen van de overheden oprecht ook -
maar voor de consequenties schrikken ze terug.
Dan behoren audiovisuele media tot de zoge
noemde bovenwettelijke taken en is de suggestie
dat men blij is er überhaupt nog wat aan te kunnen
doen, zij het zeer onvolkomen.
Maar er is iets merkwaardigs aan de hand met
die archiefwet en er wordt hier gedoeld op die van
1962; de op stapel staande nieuwe wet levert voor
het onderwerp hier geen wezenlijke veranderingen
op. Algemeen wordt onder de wettelijke taken van
de archiefdiensten verstaan de bewaarplicht ten
aanzien van bescheiden door de overheidsorganen
ontvangen of opgemaakt en naar hun aard be
stemd daaronder te berusten'. In de praktijk bete
kent de exclusieve hantering van deze omschrij
ving van wat archiefbescheiden zijn voor eventuele
audiovisuele collecties een bestaan in de marge.
Anders dan steeds wordt aangenomen echter biedt
de wet wel degelijk soelaas voor dergelijk materi
aal. Aangehaalde definitie, beschreven in artikel 1
sub b, is wel de eerste maar niet de enige aangedui
de soort van archiefbescheiden in de zin der wet: er
worden in totaal vier definities gegeven. En dan is
in het onderhavige geval niet zozeer het eerste,
maar het derde lid van artikel 1, sub b van belang,
daar waar het gaat om 'bescheiden welke ingevolge
overeenkomsten met of beschikkingen van instel
lingen of personen dan wel uit anderen hoofde in
de archiefbewaarplaats zijn opgenomen om daar te
berusten'. Men spreekt hier van particuliere ar
chieven: archieven van privaatrechtelijke instellin
gen en andere rechtspersonen en van natuurlijke
personen. De wetgever voorzag dat zij een belang
rijke aanvulling zouden kunnen vormen op de in
formatie van de overheidsarchieven in strikte zin,
want 'archieven van de overheidsadministratie al
leen geven een te gefragmenteerd en wellicht te
eenzijdig beeld van de historisch-maatschappelijke
ontwikkelingen'6
Er is kennelijk welbewust gedacht aan een ver
antwoorde historische overlevering. Na enkele be
gripsbepalingen komen de interpretatoren van de
archiefwet voor dit onderdeel dan ook tot de een
duidige conclusie dat 'wanneer de particuliere
[105]