Archivering of cultuurbehoud De situatie van historisch audiovisueel materiaal op lokaal en regionaal niveau Mieke Lauwers In het vorige nummer van het Nederlands Archievenblad-vroeg drs Anne- lies Roding-Abelmann zich af of de Nederlandse archiefwereld niet de boot zal missen als zij zich afzijdig houdt in de discussie over de toekomst van de (regionale en lokale) audiovisuele archivering in het land. Zij doet dit aan het einde van haar bespreking van de studiedag 'Goudmijn of tijdbom. De archivering van beeld en geluid op provinciaal en lokaal ni veau', die op 22 november 1991 werd gehouden in het gebouw van het gemeentearchief van Amsterdam, onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging van Audiovisuele Archieven en de Vereniging Geschiedenis, Beeld en Geluid. Drs Mieke Lauwers, conservator film van het gemeentearchief van Nij megen, zet de problematiek van de regionale en lokale audiovisuele archi vering verder uiteen in een bewerking van haar lezing tijdens de bewuste studiedag. [100] Nationaal versus regionaal/lokaal Met alle respect voor Roding-Abelmanns poging de programmaonderdelen van de studiedag en de daarin naar voren gebrachte standpunten op een rij te zetten, moet toch geconstateerd worden dat met betrekking tot de overigens ingewikkelde ma terie van de audiovisuele archivering in Neder land, enkele belangrijke nuances zijn weggevallen, met name daar waar het gaat om het structurele verschil tussen de positie van de vier grote, natio nale audiovisuele archieven en die van de overige, regionale en lokale audiovisuele collecties. Het verslag van het onderzoek dat in opdracht van de minister van wvc is gehouden naar de situ atie van audiovisuele archieven in Nederland, was weliswaar de aanleiding tot de studiedag, maar het was niet de bedoeling de inhoud van dit Onder zoek Audiovisuele Archieven tot direct onderwerp van gesprek te maken. Het rapport bespreekt na melijk hoofdzakelijk het functioneren van de vier nationale archieven en hun collecties en het overi ge materiaal in den lande komt slechts zeer sum mier aan bod. Of, om met de woorden van de or ganisatoren in hun mailing te spreken: 'Opvallend is dat nauwelijks aandacht wordt besteed aan de verspreide collecties, de regionale produktie van audiovisueel materiaal, en de bestemming van his torisch beeld en geluid met een regionaal of lokaal belang'. Dit is niet zo vreemd als men bedenkt dat de twee scenario's, die het belangrijkste (keuze-)mo- ment van het rapport uitmaken, uitsluitend van toepassing zijn op het materiaal van de nationale archieven. De minister heeft kort na het verschij nen van de onderzoeksresultaten haar keuze ge maakt tussen het wel of niet 'instandhouden van een zo compleet mogelijke audiovisuele archive ring als een wezenlijk onderdeel van het cultuurbe houd', en iedereen is in principe gelukkig met de positieve uitslag. Dat was op de studiedag dan ook geen punt van discussie, vooral niet omdat de twee opties en de keuze van de minister voor de eerste het feitelijk onderwerp van de dag, de lokale en re gionale archivering, ten enen male niet raken. Wat echter niet wegneemt dat het geen kwaad kan de woorden van Herman Selier ter harte te nemen als deze in het gbg-Nieuws waarschuwt dat met de vorming van één nationaal audiovisueel archief een zodanige (hiërarchische) structuur in de totale audiovisuele archivering kan ontstaan, dat 'lagere' initiatieven nog meer in de (financiële) verdruk king zullen komen; hij refereert hierbij aan soort gelijke consequenties van de totstandkoming van het Nederlands Architectuur Instituut en het Ne derlands Foto-archief1. Over de vorming van het Nationaal Audiovisueel Archief is overigens het laatste woord nog niet gezegd, zeker niet na de re cente onbegrijpelijke machinaties van de directie van het nob met het management van het Audio visueel Archiefcentrum, waardoor de noodzakelij ke verzelfstandiging van dit omroeparchief wordt opgehouden2. De structuren waarbinnen de problemen van de nationale audiovisuele archivering zich afspelen, zijn van een specifieke orde, niet in de laatste plaats omdat de vier grote archieven zich 'gezamenlijk' tot één (rijks-)overheid (moeten) wenden. En on danks verscheidene nog onopgeloste kwesties kun nen we vaststellen dat over het lot van op nationaal niveau aanwezig audiovisueel materiaal al geruime tijd een discussie bestaat die tot in de burelen van de bewindslieden, subsidiair de beheerders van de geldstromen, is doorgedrongen: de centrale over heid heeft zich tenminste (mede-)verantwoorde- lijk verklaard voor het materiaal - in termen van cultuurbehoud. Onvergelijkbaar hiermee is de situatie van de au diovisuele archivering op regionaal en lokaal ni veau. Terecht benadrukte Anneke van Renssen van het Fries Filmarchief tijdens haar inleiding op de studiedag dat een nationaal archief geen opvang kan zijn voor regionale en lokale film-, video- en geluidscollecties: het materiaal dient dicht bij huis vertoond en geraadpleegd te kunnen worden. Daar ook is het het meest interessant, zoals het voorbeeld van Nijmegen aantoont, waar ettelijke duizenden mensen per jaar, in diverse verbanden historisch filmmateriaal te zien krijgen en het ook meer dan graag willen zien3. Dit betekent echter wel dat de mogelijkheid om materiaal te archiveren ook plaatselijk aanwezig moet zijn, waarvoor men dan direct of indirect af hankelijk is van de goedgunstigheid van lokale of regionale overheden. Want hier geen onderzoe- [101]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 11