ligt in de essentie van het verleden: het zijn de snip
pertjes, de versprekingen, de Fehlleistungenw an het
verleden, de schaarse momenten waar het verleden
zich heeft laten gaan, waar wij op het spoor komen
van wat werkelijk voor ons van belang is.9 De aan
dacht voor macro-historische structuren wordt
verruild voor die voor micro-historische situaties
en levensomstandigheden. Wat wij hier mogelij
kerwijze meemaken, zo zegt Ankersmit, zou wel
eens niets minder kunnen zijn dan het voorlopig
definitieve afscheid van alle essentialistische stre
vingen die de geschiedbeoefening eigenlijk be
heerst hebben zolang zij bestaat. Steeds zijn histori
ci op zoek geweest naar wat zij als essentie van het
verleden zouden kunnen aanmerken.
Maar in het kielzog van de grote mentaliteitshis
torici is dat veranderd. Dat woeste, gulzige en on
gecontroleerde gegraaf in het verleden, ingegeven
door het verlangen een verleden werkelijkheid op
het spoor te komen en wetenschappelijk te re
construeren, is niet langer de vanzelfsprekende
taakvervulling van de historicus. Betekenis is be
langrijker geworden dan reconstructie. In onze ou
de of particuliere archieven kon zo'n post-moder-
ne student of wetenschapper nog wel terecht voor
een verspreking of Fehlleistung van het verleden.
Maar wat moet-ie met onze moderne archieven?
In archiefwereld en historische wereld heersen
twee verschillende tendenzen: de historische we
reld heeft voor een groot deel afscheid genomen
van het essendalisme, de archiefwereld wordt
steeds essentialistischer! Dat laatste komt vooral
tot uiting op het terrein van selectie en vernieti
ging. Juist op het terrein dat voor ons vak zo be
langrijk is, waar ook theoretisch gezien het meest
gaande is, is de kloof tussen archivarissen en histo
rici het grootst. Als ergens de ontkoppeling van ge
schiedwetenschap en archivistiek zich doet gelden,
dan is het wel bij selectie en vernietiging. Een be
langrijk artikel op dit terrein is dat van Hans Jans
sen in het Nederlands Archievenbladvnn 1990, geti
teld 'Archiefselektie op institutioneel niveau'.10
Hij geeft precies aan hoever we na twintig jaar
definitieve ontkoppeling zijn gekomen. In de eer
ste plaats is hij natuurlijk 111 tegenstelling tot de
post-moderne historici, erg essentialistisch. Een
selecteur kan ook niet anders. Verder ziet hij histo
rische noties als een belemmering voor het archi-
vistisch denken. Voorts pretendeert hij namens de
archiefwereld de historici te kunnen bieden wat zij
zoeken.
Duidelijker dan in het artikel van Janssen kan de
kloof tussen archiefwetenschap en historische we
tenschap niet zijn. En de door onze denktank - de
Rijksarchiefdienst - ontwikkelde ideeën lijken ook
onontkoombaar. Hoe moeten de gigantische pro
blemen, vooral bij het rijk, worden opgelost als er
niet voor een zeer groot deel wordt vernietigd? En
hoe kan zo'n hoog vernietigingspercentage worden
bereikt dan alleen door macro-selectie? De theo
rieën van Janssen en Ketelaar1- die nog een stukje
verder gaat - lijken dwingend, de oplossingen on
ontkoombaar.
Maar vooral die sterke ontkoppeling van archi-
vistische en historische wetenschap op het terrein
van selectie en vernietiging lijkt de laatste tijd tot
het gevoel van onbehagen te leiden dat ik al eerder
in een drietal ontwikkelingen signaleerde.
Wieland besluit zijn al eerder genoemde artikel
met de vraag of de archivarissen zich willens en
wetens uit de historische markt prijzen. Den Teu-
ling heeft in het Nederlands Archievenblad As zeer
positivistische pretenties van Janssen ter discussie
gesteld.12 De onderliggende verklaring van dat on
genoegen lijkt mij te liggen in het feit dat de archi
vistiek, voortgetrokken door de vernietigingspro-
blematiek, niet alleen de historische wetenschap
overboord zet, maar ook - en dat zou ernstig ge
noemd kunnen worden - de historische attitude.
Neem nou nog eens het artikel van Janssen. Selec
tie is volgen Janssen een zaak van archivarissen en
bestuurders. Gecombineerd met zijn verwijzing
naar de Sovjet-Unie, waar macro-selectie op insti
tutioneel niveau de dagelijkse praktijk was, word
ik wat huiverig. Terecht mijns inziens wijst ook
Den Teuling erop dat macro-selectie inderdaad
zeer goed uitvoerbaar is in een strak hiërarchisch,
bureaucratisch systeem en daar misschien ook in
herent aan is. Janssen erkent dat we in Nederland
niet een dergelijk systeem hebben, maar macro-se
lectie blijft geboden en mogelijk, vooral als dat sa
men met het bestuur gebeurt.
Hier wordt dan weer de noodzakelijke nauwe
relatie tussen archivaris en politiek benadrukt. Ik
denk aan een opmerking van de Schotse archivaris
[98]
Cameron tijdens het congres in Maastricht: de ar
chiefvormer mag geen censor zijn en ook geen in
terpretator. Ja, maar als de archivaris al aan het be
gin van informatievorming staat, zullen zulke din
gen niet gebeuren, zult u zeggen. Dat zou kunnen,
maar de archivaris is in ieder geval medeverant
woordelijk als het wel gebeurt en daarmee komt de
kritische functie van de archivaris die wat afstand
neemt van politiek en bestuur en daardoor inder
daad een democratische factor van belang is, te
vervallen. We kunnen het scenario zo dramatisch
maken als we willen, of niet. Wat voor mij in ieder
geval een belangrijk punt is, is de vrees dat de ge-
dachtengang achter vernietigingspercentages van
97% en de uitbanning van historische argumenten
bij vernietiging niet helemaal in orde is.
Misschien kunnen we niet anders - ik zou ook
niet weten hoe het probleem anders opgelost moet
worden - maar de theoretische onderbouwing van
macro-selectie heeft implicaties waarvoor we in ie
der geval beducht moeten zijn. Een meer histori
sche attitude lost het probleem niet op, maar lijkt
mij niet onverstandig.
Dan is er, tot slot, een tweede gevolg van het
overboord gooien van de historische invalshoek bij
selectie en vernietiging. De theorie van Janssen is
essentialistisch: we moeten bewaren wat de essen
tie van het overheidshandelen weergeeft. Op basis
van het uiteindelijk bewaarde zal de historicus een
getrouw beeld van de werkelijkheid kunnen blij
ven geven. Welke werkelijkheid? Die van de be
stuurder? En wat moet de historicus nou met die
archiefbestanden die we bewaren? De essentie van
het overheidshandelen. Wat is dat: overheidshan
delen? Heeft de onderzoeker voor de essentie van
het overheidshandelen niet genoeg aan de in veel
voud geproduceerde nota's, begrotingen, memo
ries van toelichtingen en rekeningen? Wat we be
waren, die 3% heeft alleen nog een bewijsfunctie,
geen researchfunctie.
De onderzoeker heeft ons dan alleen nog maar
nodig voor het oude spul. Het gevolg van dit alles:
wij worden precies wat we nu juist niet willen: de
mannetjes en de vrouwtjes van het oud-archief!
Hercules is een populaire figuur in het Neder
lands archiefwezen. Staat-ie nu weer op een twee-
sprong: wordt-ie puur informatiemanager en
wordt het oud-archief overgelaten aan de liefheb
bers archivarissen-historici? Scheurt zijn kruis, zo
als Wieland vreest, of trekt zijn slepende been bij:
wordt de historische wetenschap, de historische at
titude weer een essentieel onderdeel van de archi
vistiek? En laten we onszelf vooral blijven plagen
met de vraag welke historische attitude nodig is om
een goede en moderne archivaris te zijn.
Summary
Lost paradise or new taboo. The archi
vist as historian (B. Looper)
A lecture held on a day organised by the Royal
Society of Archivists on the archivist's role in local
and regional historiography. Whereas in earlier days
there were close links between the archival profes
sion and historiography, since the 1970s the empha
sis has shifted towards the more administrative
aspects: the archivist as part of the administrative
process of a modern society in which information,
communication, marketing and public relations are
key words. The speaker discusses the implications
of the changing role of the archivist with regard to,
in particular, the criteria for selection and destruc
tion of archival materials.
Noten
1 NAB 94 (1990), 305-336.
2 NAB 94 (1990), 259-264.
3 nab95 (1991), 116-118.
4 NAB 55(1950-1951), IO7-I16.
5 NAB 69 (1965), 183-I9I.
6 NAB 76 (1972), 32I-412.
7 nab 74 (1970), 302-313.
8 nab67(i963),85-95.
9 F.R. Ankersmit, Tegen de verwe
tenschappelijking van de geschied
wetenschap', in: F. van Besouw,
P. den Boere.a. (red.), Balansen
perspectief(Gtomngen 1987),
55-7Z-
10 nab 94 (1990), 227-240.
11 NAB 94 (1990), 349-352.
[99]