ties. Soms wordt ook nog de aandacht gevestigd op highlights uit dergelijke collecties. Dit is met name het geval in Part 2, waar soms hele reeksen inventa risnummers op die manier aan de orde komen. De gids levert hier en daar verrassingen en puz zels op. Part i Institutional Archives, Chapter I, Ar chives of the Dutch East India Company begint met paragraaf a, collecties die op The Archipelago zelf betrekking hebben: Plakkaatboeken, Resolu- tiën van het Casteel Batavia, Realia, Besoignes, Notulen, Dagheregesters van het Casteel Batavia, Koopbrieven, Archief van Schepenen, College van Heemraden. Daarna komt paragraaf b Outer Ar chipelago, met als inhoud Afgaande en Aanko mende Patriasche Missiven, Afgaande Indische Brieven, Buitenkantoren, Buitenland, Japan. Wie hier de Inventaris van 's lands Archief te Batavia (1602-1816) van J.A. van der Chijs uit 1882 naast legt, ontdekt vrij snel de overeenkomsten, maar ook enige opmerkelijke verschillen. De volgorde is door de politiek-geografische indeling (Archipela- go/Outer Archipelago) nogal anders dan bij Van der Chijs, die de bestuurlijke inrichting van de VOC volgde. Sommige elementen (Japan bijvoor beeld) lijken verzelfstandigd, andere zijn moeilijk terug te vinden. De mate van precisering verschilt eveneens en vergroot de herkenning niet altijd. De hierboven samengevatte inhoudsopgave stelt ook voor moeilijker vragen. Hoe kan de reeks Resolution van het Casteel Batavia de periode 1613-1910 bestrijken, en de 'Secreet resolutiën' idem 1660-1871? Enig speuren en vergelijken met Van der Chijs levert de oplossing: de jaartallen 1910 en 1871 zijn drukfouten en moeten als 1810, respectievelijk 1809 gelezen worden. Intrigerend blijft echter dat Van der Chijs over 255 banden ge wone en 75 secrete resoluties, terwijl Mona Lo- handa (die de supervisie bij de samenstelling van de Guide had) tot 330 respectievelijk 36 delen komt: hoe bij dit alles Secreet en Geheim Resolu tiën zich verhouden is eveneens duister. Zulke ver schillen tussen Van der Chijs en de Guide zijn er meer. Lopen bijvoorbeeld de Dagheregesters bij Van der Chijs slechts op tot 131 banden, in de Guide wordt het getal 158 genoemd. Zijn er er sinds 1882 meer geïdentificeerd? Bundels ge splitst? Anders genummerd of geteld? Het blijft bij gebrek aan verantwoording een onbeantwoordba re vraag. Anders dan Part 1 laat Part 2 zich niet geheel met Van der Chijs vergelijken: het overschrijdt im mers diens grens van 1816 en is bij tijden ook aan genaam gedetailleerd; vooral voor de negentiende eeuw vormt de Guide dan ook een bruikbare, nieuwsgierig makende eerste kennismaking met de gewestelijke archiefcollecties. Naar hierboven aan een voorbeeld reeds gedemon streerd werd, is precisie geen kenmerk van de Gui de. Tal van jaartallen zijn zo aantoonbaar onjuist, dat men bij vrijwel elk cijfer een vraagteken gaat zetten. Het Engels lijkt ongecorrigeerd. Soms is onduidelijk of onvoldoende kennis van het Neder lands dan wel het Engels in geding is, maar 'Batavian Council of Churches' is evident iets an ders dan 'Kerkenraad Batavia' (Part 1, p. 24); op onvoldoende kennis van paleografie en de Franse taal wijst een zinnetje als 'Rapport tue respecteur au tus nobles respectable Seineur' (ibidem, 31); slordig is het de functie van commissaris-generaal te omschrijven als 'representative of the King of the Netherlands on the East-Indies' (ibidem, 34) en dan prompt als voorbeelden Van Goens 1678, van Reede 1684 en Nederburgh-Frykenius 1791 te geven. Een ander voorbeeld van gebrek aan precisie le vert de spelling van persoonsnamen op. Dat Yossel de Schepper ten rechte Yssel de Schepper is, vergt enige kennis van Nederlandse familienamen en ge nealogie; maar dat Romsninekel onmogelijk goed kan zijn, kon toch zonder dat wel gezien worden. De voornamen Wijbrand (Part 2, p. 7) laat zich ge makkelijk corrigeren, maar dan niet in Wijnbaand (ibidem, register). Bretton heette Breton, Van Rieel in werkelijkheid Van Riel en Boeckloetsz. werd vast ook anders gedoopt. Edward van Feilin gen, Ch.F. Erentreech en het schip Grouverstien zal men elders niet gemakkelijk terugvinden. En waarom een Suikerfabriek (De Goede Hoop) en een Goeverneur-Generaal (De Eerens) in het rege- ster nu zo nodig voor scheepsnaam moeten door gaan, blijft ook onduidelijk. De weinig zorgvuldige afwerking en onvoldoende uitleg en verantwoording voor de gevolgde inde- [74] ling en gronden voor de selectie van archiefcollec ties en bijzonderheden daaruit schaden uiteraard de bruikbaarheid van deze gids. Er blijven vragen openstaan, die geen vragen behoefden te zijn. Te gelijkertijd levert ze natuurlijk ook een aantal ge gevens op, betreffende inventarisaties en bronnen publicaties, die blijk geven van bekwame zorg en belangstelling voor de bewaring en openlegging van dit stuk Indonesisch verleden. G.J. Schutte Het tekort e.h.m. dormans, Het tekort. Staatsschuld in de tijd der Republiek. Amsterdam, neha 1991. xi 276 bladzijden, isbn 90 71617 37 8-/49,50. Worden de openbare uitgaven door de gemiddelde (en zelfs de bovengemiddelde) Nederlander al als een moeilijk begaanbaar terrein beschouwd, de ge schiedenisvan de openbare financiën is voor vrijwel een ieder in dit land ontoegankelijk. Historici heb ben decennia, jazelfs eeuwen hun best gedaan re denen te vinden om deze klip te omzeilen. Weten schappers uit andere disciplines (economen, juris ten) durfden maar nauwelijks aan de materie denken. De opmerking van Dormans in het begin van zijn boek (blz. 3) dat 'de geringe aandacht voor de staatsfinanciën en meer in het bijzonder de staatsschuld' hem bevreemdde, lijkt mij dan ook wat naief: de stof is zo complex en de bronnen zijn zo moeilijk te bewerken dat niemand er eigenlijk aan heeft durven beginnen! Voor een beschrijving van degenen die zich des ondanks de laatste 25 jaar ook maar enigszins met aspecten van de geschiedenis der openbare finan ciën hebben bezig gehouden, is één bladzijde in Dormans' boek al voldoende. Duidelijk moge zijn dat Het tekort zich beweegt op een vrijwel onont gonnen perceel op de akkers van de Nederlandse historie. Het boek begint met een hoofdstuk over de open bare schuld in de economische geschiedenis van Nederland. De auteur geeft een overzicht van de li teratuur over de staatsfinanciën dat zich uitstrekt van 1662 (Pieter de la Courts Interest van Holland) tot nu. Het overzicht beperkt zich overigens niet tot de tijd der Republiek (1588-1795), maar signa leert ook actuele problemen (zoals het financie ringstekort in de huidige jaren '90). Een aanloop tot de kern van het boek vormt hoofdstuk 2, waarin Dormans de grondslagen der overheidsfinanciën in de Republiek schetst. In de zestiende eeuw kwam door toedoen van de Habs- burgse vorsten Karei V en Philips II een moderne re belastingheffing tot stand dan het feodale stelsel van de eeuwen voordien. Bekendste voorbeelden zijn de tiende, twintigste en honderdste pennin gen die tijdens de landvoogdij van de hertog van Alva in Holland werden ingevoerd. Deze heffin gen waren in zoverre modern dat zij niet meer een omslag over de onderdanen waren van een bedrag dat als bede aan de landsheer opgebracht moest worden. De 'penningen' waren heffingen op be paalde objecten: de waarde van alle bezittingen, het inkomen uit onroerende goederen, de omzet van roerende goederen. In 1588 namen de Staten van verschillende gewesten zelf de soevereiniteit op zich en ontstond de Republiek der Verenigde Nederlanden. De Unie van Utrecht bleef de band tussen de gewesten, maar elk provincie was au tonoom. Staatsrechtelijk was de Republiek een soort Sta tenbond met een zeer zwak centraal gezag. De be perkingen van deze staatsinrichting deden zich vooral gevoelen op de terreinen van de financiën en de landsverdediging. Wanneer de Raad van Sta te de begroting had opgemaakt en deze was goed gekeurd, werden de benodigde gelden omgeslagen over de gewesten. Elke provincie nam een percen tage voor zijn rekening. De quote van het gewest Holland was bijvoorbeeld 58%, die van Zeeland 9% en die van Drenthe 1%. Hoe de gewesten aan deze gelden kwamen, was hun eigen zaak. Ge meenschappelijke belastingen waren er niet. In de praktijk haalden de gewesten hun inkomsten uit hun eigen belastingen, domeinen en leningen. Elk gewest moest ook zorgen voor de betaling van de troepen die op zijn 'repartitie' stonden. De solda ten werden dus niet uit een centrale schatkist be taald, maar de compagnieën waren aan bepaalde gewesten toegewezen. Een unie dus van zeven (in feite acht) autonome [75]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 39