Toponiemen
zijn opgeofferd, maar ook kon hij via de nwo tij
delijk vrijgesteld worden van zijn archiefweik-
zaamheden.
Het resultaat mag er dan ook zijn. Een kloek en
fraai verzorgd boek van 373 bladzijden met alles er
op en er aan, zoals een verhalend gedeelte van 250
pagina's, 120 bladzijden bijlagen, noten, bronnen-
en literatuuropgave, lijsten en een index en dat al
les verlucht met illustraties.
Knotters boek behandelt de periode in de Am
sterdamse geschiedenis, waarin de stad grote ver
anderingen onderging. Amsterdam was in de eer
ste zestig jaar van de negentiende eeuw nog een
vroeg-kapitalistische handels- en consumptiestad,
waar het ambachtelijk kleinbedrijf hoogtij vierde.
In het laatste kwart van de eeuw vond de overgang
plaats naar de modern-kapitalistische 'grootstad'.
Wat deze overgang samen met factoren als de toe
nemende migratie, de opening van het Noordzee
kanaal en de sterke groei van de effectenhandel be
tekende voor de arbeidsmarkt, de arbeidsverhou
dingen, de werkgelegenheid in de stad als geheel
en in de afzonderlijke bedrijfstakken, is het hoofd
onderwerp van deze studie.
Hier hebben we te doen met een voorbeeld van
stadsgeschiedenis volgens de exemplarische tradi
tie. In Breda is gekozen voor een beschrijving van
de stad in een bepaalde periode op hoofdlijnen en
met specifieke thema's, die uitnodigen tot nadere
aanvulling en uitwerking. Het Amsterdamse boek
levert zo'n uitdieping op van een specifiek thema
in een afgebakende periode. Dit boek zou met an
dere studies over Amsterdam in dat tijdvak of met
studies over het zelfde onderwerp in andere perio
des van de Amsterdamse geschiedenis een onder
deel kunnen worden van wat men in Breda in 1984
voor ogen had. Het is maar net waarvoor je wilt
kiezen ofwat je mogelijkheden zijn.
Maarten van Doorn
JOS MOLEMANS, Gids bij het historisch toponie-
menonderzoek (Algemeen Rijksarchief en Rijksar
chief in de Provinciën, Miscellanea Archivistica,
43). Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1988.
Vooropgesteld moet worden dat het late tijdstip
waarop Molemans' boekje hier wordt besproken,
alleen de recensent verweten kan worden, niet de
redactie. Een 'boekje' wordt deze uitgave vanwege
de omvang genoemd; het telt VI en 70 niet al te
dicht bedrukte pagina's: waarschijnlijk het juiste
kaliber voor een als handzame leidraad en over-
zichtellijke introductie bedoelde 'gids'. De auteur,
Jos Molemans, heeft zich ook buiten België een
naam gemaakt met een reeks degelijke naamkun-
dig-historische monografieën over Belgische plaat
sen en gebieden. Als voorbeelden noem ik zijn met
medewerking van J. Mertens tot stand gekomen
historisch-naamkundige studie Toponymie van
Zonhoven (Zonhoven/Leuven 1982, 670 blz.) en
verder het eveneens 670 pagina's tellende, cum aliis
geschreven werk Opglabbeek, een rijk verleden. Een
geografisch, prehistorisch, historisch, naamkundig en
genealogisch onderzoek (Opglabbeek 1984). Het is
duidelijk dat de ervaringen met deze en andere,
over het algemeen uiterst materiaalrijke en steeds
op archiefonderzoek berustende publikaties Mole
mans bij uitstek kwalificeerden voor het schrijven
van een gids voor het onderzoek van toponiemen
in historisch perspectief. Zoveel kennis en ervaring
is zonder twijfel een groot voordeel, maar toch hier
en daar ook een nadeel, zoals wij nog zullen zien.
De gids is bedoeld voor studenten en gemo
tiveerde leken en is - weinig verrassend - opgezet
volgens het stramien van Molemans' werkzaam
heden voor dorps- en gebiedsmonografieën als
hierboven genoemd. De handleiding bestaat uit
9 hoofdstukken, waarvan de eerste twee zuiver
naamkundig van aard zijn. Allereerst wordt de
vraag beantwoord: "Wat zijn eigennamen?' Ant
woord: nu betekenisloze verwijzers, maar met een
betekenisvol taalkundig verleden. Daarna worden
allerlei subkategorieën van eigennamen voorge
steld, met bijzondere aandacht uiteraard voor de
toponiemen, dus de nederzettings-, erf-, veld-, wa
ternamen enz. Deze paragraaf is vrij instructief.
Twee opmerkingen evenwel. Er zijn in de naam
kunde ook enigszins andere kategoriale indelingen
gangbaar; en er ontbreekt een vingerwijzing naar
belangrijke Nederlandstalige toponymische na
slagwerken zoals Gysseling: Toponymisch woorden
boek van België, Nederland [etc.]; Moerman: Ne
derlandse plaatsnamenSchönfeld: Veldnamen in
[66]
NederlandSchönfeld: Nederlandse waternamen.
Voor de volledigheid zij hier ook nog gewezen op
Kiinzel/Blok/Verhoeff: Lexicon van Nederlandse
toponiemen tot 1200, dat in hetzelfde jaar 1988 als
Molemans' gids is verschenen. Overigens heeft het
genoemde naslagwerk van Moerman, de titel ten
spijt, niet eigenlijk de Nederlandse plaatsnamen
tot onderwerp, maar de zogenaamde toponymi
sche elementen. Dat zijn de steeds weer benutte ta
lige bouwstenen van toponiemen, dus woorden als
akker, heem, laak, poel, Strang, vledder enz. enz.
In een kort hoofdstukje 3 attendeert Molemans
op de groeiende belangstelling voor de historische
toponymie in België en Nederland. Naast Amster
dam en Nijmegen als Nederlandse centra van min
of meer geïnstitutionaliseerd, min of meer con
stant toponymisch onderzoek had de auteur ook
Leeuwarden en Groningen kunnen noemen.
Het vierde hoofdstuk over de bronnen voor het
toponymisch onderzoek van een stad of gemeente,
zeg maar: van een nederzetting of regio, is hele
maal op België, inzonderheid Belgisch Limburg
toegesneden, zodat de gids hier wat de details be
treft voor een Nederlandse gebruiker nutteloos is.
Details dan als titels van boeken, bewaarplaatsen
van archivalia etc. In het algemeen immers is de
aard van de bronnen toch wel dezelfde als in Ne
derland. Hoofdstuk 4 is in die zin dus 'vertaal
baar'. Ook hier te lande wordt een onderscheid ge
maakt tussen oude en jonge, uitgegeven en niet
uitgegeven bronnen, gewestelijke en plaatselijke
archieven. Vanuit het perspectief van het histo
risch toponiemenonderzoek zijn er, wat omvang
en toegankelijkheid van de bronnen betreft, in de
onderscheiden Nederlandse provincies en plaatsen
echter nog al wat verschillen merkbaar, zodat aan
het begin van een dergelijk onderzoek sowieso be
ter de voorhanden zijnde Nederlandse gidsen op
dit gebied geraadpleegd kunnen worden. In de
eerste plaats één of meer delen van de reeks Over
zichten van de archieven en verzamelingen etc; en
verder, daar waar aanwezig, een provinciale gids
voor regionaal en lokaal historisch onderzoek. Los
van dit alles geldt, dat de meeste historische topo
niemen in die archivalia te vinden zijn die het ma
ken van kaarten en het opmeten van grondbezit,
het kopen, verkopen en pachten van grondbezit,
en het heffen van belasting op grondbezit tot in
houd hebben. Molemans sluit hoofdstuk 4 af met
een paragraaf over de 'volksmond' als bron, dat wil
zeggen over het enquêteren van zegslieden ter
plaatse. Deze paragraaf bevat bruikbare tips voor
de beginnende onderzoeker, zakelijke over het re
gistreren als zodanig en psychologische over de
omgang met de informanten.
Hoofdstuk 5 handelt over het excerperen van
toponiemen uit oudere en nieuwere bronnen, en
geeft heel praktische adviezen met betrekking tot
het aanleggen van systeemkaarten, het gebruik van
afkortingen, het opnemen van aanvullende gege
vens enz.
In hoofdstuk 6 wordt het interpreteren, het ana
lyseren van toponiemen besproken. Na de hoofd
stukken 1 en 2 is dit opnieuw een hoofdstuk met
een duidelijk naamkundig karakter. Molemans
onderstreept terecht dat naamkunde weliswaar in
eerste instantie een linguistische discipline is, maar
dat men niet zelden ook met extra-linguistische
faktoren dient rekening te houden, zeker bij topo
niemen. Een linguistische verklaring gaat in eerste
instantie uit van het feit dat een toponiem in de re
gel uit de algemene woordenschat is voortgeko
men (de eigennaam Berg uit de soortnaam bergen
dat dit uiteraard ook geldt voor toponiemen uit
oudere tijden en taallagen, ook als wij de samen
hang tussen eigen- en soortnaam niet meer zo on
middellijk als in het geval Berg berg kunnen
zien. Want namen veranderen in de loop van de
tijd, worden verkeerd begrepen Heertstraat 'her
derstraat' wordt Herenstraatklanken slijten en
verdoffen, zodat men voor een zinvolle analyse in
de meeste gevallen ook over oude vormen van een
naam moet beschikken (vandaar het bronnenon
derzoek), en in elk geval moet weten dat de huidige
vorm van een toponiem meestal niet toereikend is
voor een juiste linguistische verklaring. Steunt een
onderzoeker vrijwel uitsluitend op hedendaagse
vormen dan zijn, zo Molemans, 'nonsensikale ver
klaringen' niet uitgesloten. Ook wijst hij met na
druk op de tweede benaderingswijze, de 'zakelijke
verklaring', dat wil zeggen op het noodzakelijke
toetsen van de taalkundige bevindingen aan de re
aliteit. Het toponymische element donk bijvoor
beeld is bekend als omschrijving voor een verhe
venheid in of bij een moerassig terrein, vaak aan de
ene kant grenzend aan een waterloop en aan de an-
[67]