Bespreking van boeken Stadsgeschiedenis p. KOoij, Stadsgeschiedenis. Zutphen, 1989. m.j.m. DUIJGHUISEN, Geschiedenis van Breda; hoofdlijnen en accenten iyyy-i960. Breda, 1990. a. knotter, Economische transformatie en ste delijke arbeidsmarkt; Amsterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw. Zwolle, 1991 De geschiedschrijving van stad, dorp of streek is een al eeuwenlang beoefende tak van de histori sche wetenschap. Toch lijkt het er op dat geduren de de laatste tien a twintig jaar de beoefening van en de aandacht voor de lokale en regionale geschie denis sterk is toegenomen. Naar de oorzaken kan ik alleen maar gissen. De toegenomen specialisatie binnen het vak kan zo n oorzaak zijn, al wekt deze verregaande specialisatie met de bijbehorende ver gruizing op haar beurt weer de roep op naar syn theses (wat niet in tegenspraak met de toegeno men aandacht voor lokale en regionale geschiede nis hoeft te zijn). De stijging van het aantal bezoekers op de studiezalen van de archieven wijst ook in de richting van een grotere belangstelling voor het verleden en zeker voor het verleden van de eigen omgeving van de bezoeker. Maar waardoor die aandacht gewekt is? Door series als Ach Lieve Tijd, cursussen historisch en genealogisch onder zoek, lezingen over de goede, oude tijd? Of zijn die verschenen of georganiseerd als reactie op de toe genomen belangstelling? Het feit ligt er in ieder geval en er moet iets mee gedaan worden. Als een hoe en waarmee volgt hier een bespreking van drie recent verschenen boeken die voor een gemeente- of streekarchiefdienst van wezenlijk belang zijn. P. Kooij, bijzonder hoogleraar in de economische en sociale geschiedenis van stad en platteland aan de Rijksuniversiteit Groningen, schreef het vierde deeltje in de inmiddels welbekende serie Cahiers voor Lokale en Regionale Geschiedenis van uitgeverij De Walburg Pers te Zutphen. Het is een boekje dat ik iedere archiefdienst aanraad aan te schaffen en ieder die zich met lokale of regionale geschiedbe oefening bezighoudt of wil gaan bezighouden, als huiswerk wil opgeven. Kooij behandelt de ver schillende vormen van stadsgeschiedschrijving. Hij onderscheidt drie tradities: de biografische, de exemplarische en de urban history-xtzAixie. De eerste vorm is waarschijnlijk de meest beken de. Vrijwel iedere stad kent wel zijn 'Van Gelder' of 'Brugmans', oude, betrouwbare, maar meestal ver ouderde prachtwerken, die echter bij gebrek aan beter voortdurend in elke literatuuropgave achter in elk nieuw boek over (een deel van) de geschiede nis van 'x-stad' of 'Y-dam' worden opgevoerd. Bij de exemplarische traditie in de lokale ge schiedschrijving gaat het om studies van een be paald aspect binnen een stad, zoals het onderwijs, de demografische ontwikkeling of de armenzorg, die kunnen dienen voor bredere, vaak synthetise rende studies. De urban history-xr&Aixie tenslotte wordt gekenmerkt door de bestudering van ver schillende aspecten van de stedelijke samenleving in hun onderlinge samenhang en ruimtelijke ver band. Vervolgens schotelt Kooij de lezer voor wat er op het gebied van de stadsgeschiedenis in de loop der jaren aan voorbeeldstudies is verschenen, waarna hij verder gaat met een hoofdstuksgewijze opsomming van de verschillende aspecten die bij een stadsgeschiedenis aan de orde kunnen komen. Buitengewoon nuttig is hierbij dat Kooij allerlei bronnen noemt die voor de bestudering van een bepaald aspect van belang zijn. Hier ligt volgens mij de grootste waarde van dit boek. Daarbij noemt hij tevens de beperkingen van het bronnen materiaal, de specifieke moeilijkheden die de on derzoeker kan tegenkomen, geeft hij tips en stipt bepaalde onderzoeksmethodes aan. Achterin het boekje heeft Kooij een handwijzer opgenomen, waarin hij in het kort uiteen zet waar de onderzoeker voor zijn studiemateriaal terecht kan, wat een archiefdienst zoal in huis heeft, hoe [64] een 'stadsarchief' in elkaar zit en hoe een archief toegankelijk gemaakt kan zijn. Een uitgebreide up to date literatuurlijst en een register sluiten dit ui terst bruikbare Cahier af. De beide andere boeken zijn elk op zich voorbeel den van hoe een archiefdienst bij kan dragen aan het tot stand brengen van een stadsgeschiedenis. De geschiedschrijving van de eigen gemeente of streek is een onderwerp dat elke gemeente- of streekarchivaris na aan het hart ligt, maar ook met twijfels vervult. Zijn of haar bestuur zal gaarne pronken met het kloeke boek dat over het eigen be stuursgebied is verschenen en het waar mogelijk als public relationsgeschenk uitdelen. In het meest ideale scenario krijgt de archivaris de opdracht èn het geld voor het schrijven van dit boek. Maar meestal is het scenario niet zo fraai en moet de ar chivaris die zijn zinnen heeft gezet op zo'n boek, andere wegen bewandelen om tot resultaat te ko men. In Breda leefde al decennia, in ieder geval sinds de Tweede Wereldoorlog, het idee om de geschie denis van de stad op schrift te stellen. In 1952 ver scheen het eerste deel van wat uiteindelijk een tri logie zou worden, en in 1977 het tweede deel. Daarmee was de Bredase geschiedenis tot 1795 be schreven. Het gehele project werd gestuurd door een redactiecommissie, die in opdracht van het ge meentebestuur werkte. De gemeentearchivaris had zitting in deze commissie en hielp met mensen en materiaal. Deel 1 werd door de commissieleden zelf geschreven; voor deel n vervulde de commissie 'de rol van animator voor de in vrije tijd studerende en schrijvende auteurs' en trad zij op als redacteur. Voor deel m ging de commissie een moeizame weg. Het bleek dat het beschikbare bronnenmate riaal een veelvoud was van de ruim 350 meter die voor de delen 1 en 11 beschikbaar waren. 'Zou men op de oude voet doorgaan, dan zou deel ill min stens vier en misschien wel acht of tien banden gaan omvatten', zo leest men in de inleiding, daar mee de angst voor een Lou de Jong-effect verwoor dend. Zeven jaar na het verschijnen van deel 11 was er een plan gereed, waarbij men uitging van twee boekdelen van elk 300 bladzijden en een themati sche indeling. Een groep externe auteurs, mede werkers van het gemeentearchief en vrijwilligers zouden deze klus in acht jaar moeten gaan klaren. Ook deze opzet was te ambitieus, auteurs meldden zich niet of nauwelijks aan. Vanuit de universitaire wereld kwam de oplossing in de vorm van een nieuw en geheel herzien plan en een bereidwillige auteur. Het plan werd geaccepteerd en de auteur kon met financiële steun van de gemeente aan de slag. Hij moest echter wel in drie jaar zijn product hebben afgeleverd. Dat er zodoende spanningen ontstonden, keuzes gedaan moesten worden waar uit onevenwichtigheden voortkwamen spreekt haast vanzelf. De auteur schrijft onder andere dat bestaande detailstudies 'minder in aanmerking kwamen voor verwerking dan urgentere thema's die nog helemaal niet onderzocht waren' en spreekt terecht ook van een 'grote-lijnen-boek'. Duijghui- sen is er in geslaagd het boek op tijd af te krijgen en is momenteel als stadshistoricus verbonden aan het Bredase gemeentearchief: een welverdiende belo ning voor zijn prestatie en een logisch uitvloeisel van een 'grote-lijnen-boek', dat immers om nadere uitwerking van allerlei thema's vraagt. Toch blijft het jammer dat een boek als dit over Breda in zo'n korte tijd geschreven moest worden. De haast waarmee gewerkt is, is hier en daar duide lijk te merken. Sommige tabellen en grafieken ont beren gegevens over wat bepaalde getallen nu ei genlijk uitdrukken (bijvoorbeeld bladzijden 4, 70, 272-273); bronvermeldingen ontbreken er vaak aan en er is bij de grafieken voor een zeer ouder wets aandoend lettertype gekozen. Het doet wei nig af aan het totaal, dat gezien de voorgeschiede nis alleen maar bewondering afdwingt. Hoe anders is het met Ad Knotters boek gegaan. Sinds 1978 werkzaam op het gemeentearchief van Amsterdam heeft hij zijn werkzaamheden daar kunnen combineren met het werken aan zijn dis sertatie. Volgens zijn eigen zeggen was het een vruchtbare combinatie: 'Zonder de kennis die ik daarbij opdeed van de op het archief aanwezige bronnen voor sociaal-economisch historisch on derzoek had dit boek niet geschreven kunnen wor den.' Daarnaast kon hij zijn opgedane kennis niet alleen kwijt in zijn proefschrift, maar ook ten dienste stellen van de bezoekers van het archief. Natuurlijk kon het gehele project niet in diensttijd uitgevoerd worden. Vele avonduren en weekends [65]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 34