kers profiteerden ook van de uitspraken waardoor
de archieven van de as i s en de Australian Securiry
Intelligence Organization open gingen. Zo kon
bijvoorbeeld in 1987 een prijswinnend boek over
de spannende geschiedenis van het overlopen in
1954 van de Russische NKVD-agenten Vladimir en
Evdokia Petrov worden gepubliceerd.4
In Canada bleek in 1976 en 1977 de betrokken
heid van officieren van de Security Service van de
Royal Canadian Mounted Police (rcmp) bij een
bomaanslag, inbraak en diefstal ten nadele van de
afscheidingsbeweging in Quebec. Het resultaat
van de publieke commotie hierover en het onder
zoek van de McDonald-commissie, de Canadese
variant van het Church Committee, was de op
richting in 1984 van de Canadian Security Intelli
gence Service (csis), los van de rcmp. De csis
Act van 1984 voorzag ter controle van de csis in
toezicht door de Solicitor General en in een Secu
rity Intelligence Review Committee (sirc). Ter
wijl de Solicitor General belast is met de dagelijk
se controle, oefent het SIRC de algemene controle
uit en onderzoekt het klachten van burgers over
de csis. Het sirc, bestaande uit enkele door de
belangrijkste Canadese partijen benoemde leden
en bijgestaan door een klein ambtelijk apparaat,
rapporteert jaarlijks aan het parlement. Daarnaast
is er voorzien in een vijfjaarlijkse parlementaire
herziening van de csis Act. In 1990 verscheen het
rapport van de eerste herzieningscommissie, dat
maar liefst 117 aanbevelingen voor verandering
deed, die onder meer in nieuwe wetgeving moes
ten resulteren.? Onderzoeksleider van het comité
was Stuart Farson, een van de vooraanstaande per
sonen uit de Canadese studiegroep voor Security
and Intelligence Studies.
King Kong en de mozaïekmethode
In Nederland werd een belangrijke doorbraak in
de openbaarheidswetgeving ten aanzien van in
lichtingen- en veiligheidsdiensten eveneens be
reikt door een affaire. Het was in dit geval een his
torische affaire. In januari 1986 wees de afdeling
rechtspraak van de Raad van State de redenering
van het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat
BVD-dossiers staatsgeheimen zijn die uitsluitend
omwille van het staatsbelang mogen worden inge
zien door daartoe bevoegde personen, af, toen het
Haarlems Dagblad om inzage vroeg van het bij de
bvd berustende dossier over de zaak Lindemans
(alias King Kong)/' Binnenlandse Zaken voerde
onder meer aan, dat wanneer informanten er niet
langer op zouden kunnen rekenen, dat hun naam
niet publiek zou worden, te verwachten was dat
de bronnen van de bvd zouden 'droog vallen'.
Het Haarlems Dagblad betoogde, dat de minister
elk verzoek op grond van de Wet Openbaarheid
van Bestuur (wob) individueel zou moeten toet
sen en per geval zou moeten bezien of een in de
wob genoemde uitzonderingsgrond (onder meer
de veiligheid van de staat en het privacybelang)
zich daartegen zou verzetten. De krant voerde ver
der aan, dat uit niets bleek, dat het dossier-Linde
mans nog 'een directe, belangrijke actuele beteke
nis had, waardoor inzage het werk van de bvd
zou kunnen schaden. De afdeling rechtspraak
stelde het Haarlems Dagbladm hoofdlijnen in het
gelijk. Volgens haar ging het er nier om of docu
menten in betrekking staan of hadden gestaan tot
de veiligheid van de staat. Een BVD-dossier zou
niet 'door het enkele feit van zijn herkomst' bij
vrijgave aan derden de staatsveiligheid schaden en
zou dus ook niet categorisch onder de desbe
treffende uitzonderingsbepaling van de wob val
len. Ook het bezwaar van het 'droog vallen' van
informanten rechtvaardigde geen generaal beroep
op de uitzonderingsgrond van de nationale veilig
heid. De vraag of in een bijzonder geval sprake
zou kunnen zijn van dit bezwaar kon de afdeling
rechtspraak niet a priori bevestigend beantwoor
den. Er zou moeten kunnen worden aangetoond,
dat de veiligheid van de staat zou worden ge
schaad door het verstrekken van de gevraagde in
formatie. Zij voegde daaraan toe: 'Dit vereist een
beoordeling waarbij zowel de aard en inhoud van
de informatie als de mate van gedateerdheid in
ogenschouw worden genomen.'
De afdeling rechtspraak van de Raad van State
wees met haar uitspraak over 'de gedateerdheid'
van de informatie de weg voor volgende onder
zoekers. Behalve ten aanzien van de absolute uit
zonderingsgronden in de wo B (zoals de veiligheid
van de staat), deed zij dat nog eens afzonderlijk
voor de relatieve uitzonderingsgronden (zoals de
[296]
privacybescherming): 'Gelet op de historische
waarde van de in geding zijnde documenten, als
mede in aanmerking genomen dat de desbe
treffende gebeurtenissen reeds tientallen jaren tot
het verleden behoren, zal niet spoedig kunnen
worden aangenomen dat thans nog een geslaagd
beroep kan worden gedaan op de relatieve uitzon
deringsbepalingen in artikel 4 van de Wet open
baarheid van bestuur.' Zij expliciteerde nog, dat
de uitzonderingsgrond van de persoonlijke le
vensbescherming niet van toepassing kon zijn op
nabestaanden van personen die in de in geding
zijnde documenten worden genoemd. Voorzover
het zou gaan om nog levende personen zou de
overheid bij een wo B-verzoek een belangenafwe
ging moeten maken tussen hun privacybelang en
het belang dat met inwilliging van het verzoek zou
zijn gediend. In afwijking van haar a priori stand
punt, dat in zulke gedateerde zaken moeilijk een
beroep zou kunnen worden gedaan op de relatieve
uitzonderingsgronden in de wob, vond de afde
ling rechtspraak later een 'aide-memoire' van de
Britse regering waarin deze zich verzette tegen
openbaarmaking van een deel van het King Kong-
dossier voldoende grond om Binnenlandse Zaken
gelijk te geven in haar weigering dat deel van het
dossier openbaar te maken: 'De gegrondheid van
het bezwaar van de Britse regering hoefde ver
weerder in dit verband niet in ogenschouw te ne
men.' De afdeling rechtspraak stelde zich in 1986
dus op een voor de Britse regering aanmerkelijk
gunstiger standpunt dan de Australische en Ierse
rechters in dat zelfde jaar. Zij schiep hiermee bo
vendien erg veel ruimte voor buitenlandse beïn
vloeding van een groeiende Nederlandse demo
cratische praktijk op het punt van de openbaar
heid.
Maar laten we ons hier beperken tot de puur bin
nenlandse elementen uit de BVD-dossiers. Bood
de afdeling rechtspraak aan de historische kant
een belangrijke opening voor onderzoekers, aan
de actuele kant timmerde zij op 8 maart 1988 de
BVD-dossiers dicht voor verzoeken om inzage,
toen een aantal personen die meenden te kunnen
vermoeden, dat hun persoonlijke levenssfeer werd
aangetast door de bvd, inzage eisten in eventueel
bij de bvd berustende gegevens over hun per
soon. Binnenlandse Zaken voerde aan, dat alleen
al de mededeling of zulke gegevens bestonden tot
schade voor de werkwijze van de bvd zou leiden.
De afdeling rechtspraak stelde Binnenlandse Za
ken op dit punt volledig in het gelijk.
Aan de onderzoekers en het ministerie van Bin
nenlandse Zaken was nu de gezamenlijke taak uit
te vinden, waar dossiers ophouden historisch te
zijn en beginnen actueel te worden. Bovendien
restte Binnenlandse Zaken nog de mogelijkheid
de privacybescherming als weigeringsgrond te ge
bruiken. Aanvankelijk nam Binnenlandse Zaken
na de King Kong-uitspraak het jaar 1949 als
scheidslijn tussen historische en actuele zaken.
Een onderzoeker kon uit een BVD-dossier in prin
cipe wel de stukken gevormd door het Bureau Na
tionale Veiligheid (bnv) en de Centrale Veilig
heidsdienst (cvd), uit respectievelijk de periodes
1945-1946 en 1946-1949 zien, maar niet de bvd-
stukken (vanaf 1949). Maar spoedig ging deze po
sitie aan het schuiven.
In maart 1988 poogde de minister van Binnen
landse Zaken gebruik te maken van de kort tevo
ren in werking getreden Wet op de Inlichtingen-
en Veiligheidsdiensten (wiv) om een verzoek van
een onderzoeker tot inzage in het BVD-dossier be
treffende een begin jaren vijftig gestorven rege
ringsadviseur die door Nederlands bondgenoten
van spionage werd verdacht te weigeren. De mi
nister beriep zich op artikel 16 lid 1 van de wet dat
bepaalt: 'Door een dienst worden slechts per
soonsgegevens aan derden verstrekt, voor zover
dat noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn in
deze wet omschreven taak.' De minister liet de
onderzoeker weten, dat naast privacy-overwegin-
gen de ratio voor deze regeling het gevaar van het
bekend worden van de werkwijze van de bvd was
en interpreteerde deze achtergrond zeer ruim. Hij
meende 'dat inlichtingen- en veiligheidsdiensten
slechts naar behoren kunnen functioneren indien
hun methoden van werken, de bronnen waaruit
gegevens worden verkregen en de verzamelde ge
gevens zelf, onbekend blijven'. Even leek het erop,
dat er geen King Kong-uitspraak was geweest. De
onderzoeker herinnerde de minister daarom aan
die uitspraak en wees hem erop, dat de minister
zelf intussen in de vaste Kamercommissie voor de
inlichtingen- en veiligheidsdiensten had meege-
[2.97]