naamde territorialiteit van archieven kunnen spe len, wat inhoudt dat de bescheiden thuishoren in het territorium waarin zij zijn ontstaan. Dit prin cipe is in België echter te weinig ontwikkeld, on der meer door de bestaande wettelijke beschik kingen. De wetgeving inzake gemeentearchieven steunt op de Gemeentewet van 30 maart 1836 en op de Archiefwet van 24 juni 1955. Artikel 100 (nu 132) van de Gemeentewet beoogde de bewaring van het gemeentearchief en het opstellen van een in ventaris in dubbel. Deze wet is echter zeer onvol maakt. Er wordt bijvoorbeeld niets in gezegd over de plaats van bewaring. In de ministeriële richtlij nen die later terzake werden uitgevaardigd werd wel het gemeentehuis aangeduid. Bij ontstentenis kon ook de plaats waar de raad vergadert, het huis van de burgemeester of van de secretaris als ar chiefbewaarplaats functioneren. De burgemeester als voorzitter van het sche pencollege werd aansprakelijk gesteld voor het ganse archief. Sanctionering voor slecht beheer bleef echter uit en hierin werd pas voorzien door de Archiefwet van 1955, doch in feite werd het ver keerde effect bereikt, want vele gemeentebesturen hebben deze wet ervaren als een dankbare hulp en mogelijk financiële verlichting. Artikel 1 van de wet van 1955 stipuleert immers dat gemeentelijke bescheiden die meer dan honderd jaar oud zijn, in het rijksarchief kunnen of moeten worden neer gelegd. Bovendien mogen door de gemeenten do cumenten van minder dan honderd jaar die voor de administratie geen nut meer hebben, eveneens worden overgedragen. Dit heeft een ware toe vloed aan papier doen ontstaan in de rijksarchie ven. Voor vele gemeenten was dit een gemakkelij ke oplossing. De documenten die voor de admini stratie geen betekenis meer hadden, werden zonder financiële implicaties afgestoten naar het Rijksarchief en een klasserings- en inventarise- ringsbedrijf, zoals dat van de Vereniging van Bel gische Steden en Gemeenten, werd aangesproken om het dynamisch archief te ordenen, alhoewel volgens artikel 6 van diezelfde Archiefwet ook het dynamisch en semi-statisch gemeentelijk archief duidelijk onder toezicht van de algemene rijksar chivaris staat, die volgens artikel 5 beslist over ver nietiging. In de meeste landen zijn er drie niveaus van openbaar bestuur: rijk, provincie, gemeente, als we de federale staten en tussengevoegde bestuurs lagen buiten beschouwing laten. Het is evident dat bestuurslagen bij het beheer van archief moe ten samenwerken. Zo beheren in meerdere landen rijksarchieven archieven van lagere overheden. Wanneer op het lagere niveau echter geen opera tionele archiefdienst bestaat, kan dit gemakkelijk tot verlies van historisch relevant materiaal leiden. Het is mede daarom dat in de nieuwe Archiefwet het principe van decentralisatie wordt toegepast, met andere woorden dat elk bestuur verantwoor delijk wordt gesteld voor zijn eigen archief, en dus ook de gemeente. Een aantal gemeenten hebben in de laatste jaren op deze tendens ingespeeld en hebben een eigen verantwoordelijke voor hun ar chief aangesteld, meestal een jonge kracht met een universitaire opleiding, die de opdracht heeft ge kregen een eigen archiefdienst uit te bouwen. In 1985 bestond een eigen georganiseerde ar chiefdienst van verschillende kwaliteit in 131 Vlaamse gemeenten (circa 25%). In de praktijk bestonden er echter slechts weinig degelijk wer kende gemeentearchieven en enkel in de steden en in enkele grotere gemeenten beschikte men over een echte archiefdienst met adequaat perso neel. Bepaalde tussenoplossingen worden ook voorgesteld steunend op de modellen die in Ne derland met succes werden in praktijk gebracht, met name de rondreizende streekarchivarissen en de streekarchivariaten. Op dat vlak is echter nog niets gerealiseerd. De algemene rijksarchivaris hecht veel belang aan een decentralisatie van het archiefwezen en geeft aan de gemeentebesturen, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, zoals een geschikt lokaal, een universitair archivaris enz., de gelegen heid hun archieven terug te vragen. Op 14 mei 1990 werd zo als eerste een gedeelte van de Ton- gerse archieven overgedragen aan het Stadsarchief van Tongeren. Het betrof een belangrijk fonds. De stad werd in haar totaliteit benaderd, zodat ook archiefstukken van Mal tot Overrepen en van 's-Herenelderen tot Lauw konden 'gerecupereerd' worden. De meest recente stukken waren van de negentiende eeuw, terwijl de oudste oorkonden teruggingen tot het begin van de dertiende eeuw. [334] Tot de stukken behoorden zowel gemeentearchie ven, kerkelijke archieven als archieven van de vroegere schepenbanken. Voor dergelijke terugga ve van archieven heeft een vijftigtal gemeenten belangstelling getoond. Het principe dat de ge meente verantwoordelijk is en blijft voor het be heer van het eigen archief groeit gestadig en er wordt wel eens gedacht een bepaald bedrag (bij voorbeeld per strekkende meter) te laten betalen als de gemeente het rijksarchief als depot blijft ge bruiken. Het zal dan enkel bewaard worden zon der dat men het zal inventariseren en openbaar maken. Daarnaast bestaan op gemeentelijk vlak ook enkele archieven van het ocmw (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Werk) en de voorlopers ervan, met name co O (Commissie van Openbare Onderstand) en de Commissie van Burgerlijke Godshuizen. Private archieven Het archivalisch patrimonium bestaat vanzelf sprekend niet alleen uit bescheiden van openbare instellingen. Veel particulieren bezitten immers documenten, die tot het historisch erfgoed van een natie behoren. Men zou dus zoveel mogelijk interessante private archieven toegankelijk moe ten maken en ontsluiten voor het wetenschappe lijk onderzoek. Ook wordt er aan gedacht de ex port van dergelijke archieven te reglementeren. Wanneer belangrijke fondsen door openbare ar chieven worden verworven, dan geldt niet de Ar chiefwet maar het tussen beide partijen afgesloten contract, ook en vooral over de voorwaarden van ontsluiting. In dit verband kunnen we niet voorbijgaan aan een ander Belgisch feit, de kabinetten. Tussen de situatie in de Verenigde Staten, waar gans de ad ministratie politiek gebonden is en met de minis ter verdwijnt, en in Nederland, waar de nieuwe minister bij wijze van spreken als enige nieuwe ling op het departement komt, zitten we in België met een dubbele instelling, namelijk een grote blijvende administratie en een wisselend ministe rieel kabinet. De kabinetten zijn de laatste jaren vrij talrijk bemand, alhoewel men daar iets aan probeert te doen. Dit zijn machtige administra tieve beslissingscentra. Doordat de basisdossiers nog wel in de diensten blijven, doch de elementen die het nemen van een beslissing voorafgaan, vaak slechts in de kabinetsarchieven te vinden zijn, vormen dit uiterst belangrijke informatiebron nen. Vaak overheerst de mening dat dit private bestanden zijn. Heel wat kabinetsdocumenten werden in het verleden dan ook als persoonlijk be zit door de papierversnipperaar gedraaid en nog recent stonden de kranten vol van een kabinetsar chief dat op de stoep stond te wachten en nog juist gered kon worden uit de vuilniswagen. Daarte genover staat de overtuiging van vele anderen dat kabinetten overheidsinstanties zijn. Of dit ook de mening is van premier Martens weten we niet. Wel heeft de eerste minister eerder al wel zijn ei gen archief tot een bepaalde regeringsperiode overgemaakt aan het Algemeen Rijksarchief, waar het nog wel tientallen jaren voor het publiek afge sloten zal zijn. Ook andere excellenties deponeer den er hun papieren, maar niet alle ministers gaan zover. Velen willen de documenten wel in bewa ring geven, doch dan liefst aan de eigen zuil. Is het dan toch waar wat wij lezen in een blad van kadoc, het Katholieke Documentatie- en On derzoekscentrum, dat de verzuiling 'alive and well' is in de Belgische samenleving? Men moet het wel geloven. We moeten dus handelen over de zuilgebonden archief- en documentatiecentra en beperken ons hoofdzakelijk tot Vlaanderen, waar zowel de ka tholieke (kadoc, Leuven, 1977), socialistische (amsab, Gent, 1980), liberale (Liberaal Archief, Gent, 1982) en vlaams nationale (advn, Antwer pen, 1984) zuil een eigen centrum hebben opge richt. Door een decreet van 27 juni 1985 heeft de Vlaamse Raad de 'verzuiling' trouwens geïnstitu tionaliseerd en kregen bovengenoemde instellin gen een feitelijk monopolie per ideologisch-filo- sofische strekking, althans wat de subsidiëring door de Vlaamse overheid betreft. Ondertussen dient wel vastgesteld dat deze centra vaak zeer goed functioneren en zoals bijvoorbeeld kadoc en amsab recent ook schitterend gehuisvest zijn. Als afdeling van het amsab fungeert sinds kort in Antwerpen het centrum Louis Major. In Antwerpen bestaat bovendien vanaf 1933 het Archief en Museum van het Vlaams Cultuurle- 335

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1991 | | pagina 28