afgezien van het idee om de uitzonderingsgron den in wob en aw volledig gelijk te schakelen. Er is, zoals de Memorie van Toelichting (blz. 12) het later uitdrukte, gezien de overbrengingstermijn van 50 jaar, weinig aanleiding de openbaarheid van de aw uitdrukkelijk te beperken in verband met de economische en financiële belangen van de staat, de opsporing en vervolging van strafbare feiten, de inspectie, controle of toezicht door of vanwege overheidsorganen. Ook voor de beper king ingevolge de wob ten aanzien van docu menten voor intern beraad zijn na vijftig jaar on voldoende argumenten te vinden: 'Het interne bestuursproces heeft een historisch karakter ge kregen en van bescherming van de rechtspositie van betrokken ambtenaren is dan geen sprake meer' (MvT, blz. 12).11 Na schifting van de wob- uitzonderingsgronden bleven nog slechts over: de eenheid van de Kroon, de veiligheid van de staat, vertrouwelijk meegedeelde bedrijfs- en fabricage gegevens, de betrekkingen van Nederland met an dere landen, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Elk van deze gronden zou in de aw een relatief karakter krijgen: de archiefbeheerder zou in een concreet geval de genoemde belangen dienen af te wegen tegen het belang van raadple ging- Dit ambtelijke compromis - op 29 november 1984 door minister Brinkman aan de minister president voorgelegd - was een onaangename ver rassing voor de archivarissen, die niet méér wisten dan dat de Archiefraad een dergelijke verregaande aanpassing van de aw aan de wob had afgewe zen.12 1985 De algemene rijksarchivaris mr A. E. M. Ribberink organiseerde, met rugdekking van het 'Topoverleg' en de Archiefraad1', begin 1985 de oppositie. Gesteund door zijn medewerkers Goe- lema en Plantinga wist hij m ma (en met name het nieuwe plaatsvervangend hoofd Lodder) te over tuigen: eind maart ontvouwde de directeur-gene raal Culturele Zaken in een nota aan de minister de bezwaren tegen de voorgestelde aanpassing van de aw aan de wob. Hij stelde voor de zaak niet door te zetten, ondanks het feit dat wvc tot dan toe met az had meegewerkt. Minister Brinkman bleek gevoelig voor het argument dat de voorge stelde aanpassing, door de opsomming van de be- perkingsgronden, de schijn zou wekken dat de openbaarheid van de aw zou verminderen. Maar wvc zou zich nu niet zonder meer kunnen terug trekken. De wetgevingsjuristen van wvc zouden opnieuw met a z en ook met Binnenlandse Zaken moeten overleggen. Ribberink stelde voor om als enige beperkings- grond in de aw de bescherming van de privacy te vermelden; in de archiefpraktijk werd dit reeds re gelmatig gehanteerd als invulling van het criteri um 'algemeen belang' (MvT, blz. 12). wvc nam dit over, echter - in het voetspoor van advies 235 van de Archiefraad uit 1981 - uitgebreid met 'dan wel indien het algemeen belang dit anders drin gend vereist'. Deze tekst werd, na wat heen en weer gepraat tussen ara en ministerie, door de di recteur-generaal op 5 juni als wvc-standpunt vastgesteld. Maar, az had niet stilgezeten: enkele dagen later arriveerde bij wvc een gewijzigd voor stel van az waarin als gronden waren opgenomen: a de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van medische en psychologi sche onderzoeksresultaten, die individuele geval len betreffen; b het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden. wvc verzette zich: de toevoeging 'en de bescher ming gevallen betreffen' is overbodig. Het be grip 'onevenredige bevoordeling of benadeling' impliceert een afweging van belangen, maar bij de overbrenging ingevolge de aw kunnen geen be langen worden afgewogen: men kent dan immers alleen het belang op grond waarvan de beperken de bepaling is aangebracht; het daartegen af te we gen belang van de informatievrager is (anders dan bij de wob) niet bekend. Daarom bepleitte wvc om als tweede grond aan te nemen 'indien overi gens het algemeen belang dit dringend vereist', waarbij in de toelichting een nadere uiteenzetting zou moeten worden gegeven, az gaf echter geen krimp en het ongewijzigde voorstel werd op 5 en 12 juli door de Ministerraad aanvaard. De Archiefraad, die op 17 juli vergaderde, bleek het wel eens met de toevoeging van b 'omdat er een ontsnappingsclausule moet zijn voor die ge- [310] vallen die niet onder a kunnen worden gerang schikt', aldus de Raad in zijn advies 301 - tot stand gekomen met inbreng van Goelema, Lodder en Plantinga.1-' Dit advies leidde niet tot wijziging van het wetsvoorstel, zoals dat uiteindelijk in 1987 bij de Kamer werd ingediend. Wel zijn, bij de be handeling in de Tweede Kamer, enkele elementen uit het advies aan de orde gekomen in het voorlo pig verslag en de memorie van antwoord. Zo zijn de oorspronkelijk achter 'persoonlijke levenssfeer' voorkomende woorden 'en de bescherming ge vallen betreffen' toch geschrapt op voorstel van de WD-fractie, die kennelijk het advies van de Ar chiefraad goed had gelezen. 3 Geclausuleerde beperking van de openbaarheid 3 1 Systeem van de wet Volgens de geldende archiefwet kan, bij gelegen heid van de overbrenging van archiefbescheiden naar een archiefbewaarplaats, de openbaarheid worden beperkt. Die mogelijkheid is ongeclausu leerd (MvT, blz. 12). Alleen wanneer de overheid na de overbrenging alsnog de openbaarheid wil beperken (artikel 21 Archiefbesluit) geldt het - niet nader gedefinieerde - criterium 'wanneer het algemeen belang dit dringend vereist'. Dit veran dert nu volgens het nieuwe artikel 7a van de Ar chiefwet 1962: A Bij de overbrenging kan de archiefvormende zorgdrager (dus een minister, een college van G s of b. en w., het dagelijks bestuur van een waterschap) 1 na advies van de beheerder van de archiefbe waarplaats 2 slechts beperkingen aan de openbaarheid stel len met het oog op a de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer b het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen 3 welke beperkingen geen betrekking mogen hebben op archiefbescheiden die ouder zijn dan honderd jaar, tenzij de minister van wvc anders beslist. B Na de overbrenging kan degene die zorgdraagt voor de in de archiefbewaarplaats berustende ar chiefbescheiden (dus de minister van wvc voor de rijksarchiefbewaarplaatsen, het college van b. en w., het dagelijks bestuur van het waterschap of de streekarchiefcommissie) 1 na advies van de beheerder van de archiefbe waarplaats 2 slechts alsnog beperkingen aan de openbaar heid stellen indien zich na het tijdstip van over brenging omstandigheden hebben voorgedaan die, waren zij op dat tijdstip bekend geweest, tot het stellen van beperkingen aan de openbaarheid zouden hebben geleid 3 en geldt verder a 2 en a 3. 3 2 Gronden voor openbaarheids- beperking De openbaarheid kan slechts op twee gronden worden beperkt. De wob kent veel meer uitzon deringsgronden, maar die worden in de archief praktijk (MvT, blz. 13) zo zelden toegepast dat het niet zinvol is ze in de aw op te nemen. Zij zouden daardoor een te zwaar accent krij gen. Voor het enkele geval, dat de dringende noodzaak aanwezig is om de openbaarheid toch op een van die gronden te beperken, dient de in artikel ya, eerste lid, opgenomen algemene uit zonderingsgrond. 3 2 1 Privacy 'De bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt bij de toepassing van de Archiefwet regel matig gehanteerd als invulling van het criterium "algemeen belang" (MvT, blz. 12). Archivarissen zijn er dus mee vertrouwd, ook met het spaarzame gebruik van de uitzonderingsgrond. Het belang van de bescherming van de privacy van nog leven de personen moet worden getoetst aan het publie ke belang van de openbaarheid.1' De openbaar heid staat voorop, beperking ervan ter wille van de privacybescherming is een uitzondering, al zul len we oog moeten hebben voor 'de gerechtvaar digde belangen van overheid en burger bij een in [311]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1991 | | pagina 16