Historiography, Archives and Destruc tion Reflections on the importance of archival materials for historical research and historio graphy, and the necessity for archivists to take into account the advise given by historians with regard to the criteria for destruction. Aloten ning) onder beheer van de overheidsarchiefdien sten in aanmerking komen. Toegegeven moet wel worden dat de oorzaak van het actuele probleem ligt bij de kwantiteit, beheersbaarheid en kosten van de papiermassa der moderne bureaucratische staat. Principieel van aard is dat probleem niet: idealiter vereist de secundaire waarde der archiva lia hun conservering. In de praktijk zoeken alle overheidsadministra ties een balans tussen de noodzaak om de kosten van het archiefbeheer te beheersen - lees: binnen budgettaire perken te houden - en de wettelijke eis, in rechtsstaten, om de controle op de eigen overheden in redelijke mate uitvoerbaar te laten. Hier ligt een spanningsveld tussen de vereisten van goed management en van adequaat historisch onderzoek. In de kring der archivarissen wordt het al zeer grote volume aan vernietigde archivalia recentelijk nog lang niet groot genoeg geacht. Men wil scherper selecteren en zoekt hiervoor 'ob jectieve' criteria. Sommigen pretenderen zelfs die objectieve criteria te hebben gevonden: namelijk bedrijfsvoering, verantwoording, erfgoed en ba sisregistratie. Onlangs is een archiefinspecteur in zijn vak blad zo ver gegaan dat hij voorstelde het erfgoed criterium maar te schrappen, want dat leidt tot 'subjectieve' waarde-oordelen. De praktijk schijnt te leren dat archiefselecteurs bij het toepassen van dat criterium de neiging hebben meer archief stukken te bewaren dan, volgens deze inspecteur, nodig en wenselijk ware. Terecht wordt door hem de vraag gesteld 'waarom we überhaupt archieven willen bewaren'. U zoudt misschien kunnen gaan denken dat de blijvende betekenis van archief stukken ontleend wordt aan hun waarde voor dat wettelijk vastgestelde doel, namelijk de controle achteraf op het overheidsbeleid en -handelen. Dus aan datgene wat we met andere woorden 'his torisch onderzoek' noemen - al dan niet met het predicaat 'wetenschappelijk'. Mis! De geciteerde archiefinspecteur poneert: 'Het gaat er om de ar chieven van juist die overheidsinstanties te bewa ren, die een duidelijke invloed hebben gehad op de doelstellingen, richtingen en ontwikkelingen van het overheidsbeleid. '4 Het lijkt er op, dat de balans veel te ver is door geslagen in de richting van 'clean management'. Namens de minister van wvc is onlangs al ge steld: 'Zeer veel historisch onderzoek heeft ge noeg, ja moet genoeg hebben aan die delen van het. archief waarin de stukken zitten die het beleid, de doelstelling en de werkwijze van een organisa tie weergeven en de stukken die inzicht geven in de uitvoering van taken.'' De evidential valueof institutioneel-historische waarde, representeert echter maar een deel van het potentiële belang der overheids archiefstukken die relevant zijn voor de genoemde controle achteraf, anders gezegd voor historisch onderzoek. En dat is geen 'rest-catego- rie'. Integendeel. Terecht heeft een archivaris dan ook onlangs opgemerkt: 'Voor blijvende bewaring rest op den duur niets anders dan een taxatie van de toekom stige onderzoekswaarde, hoe hachelijk dat ook kan zijn.'6 Een historicus hoeft niet alle feiten te kennen, wordt gezegd. Inderdaad, maar die kan hij ook al niet kennen als 'maar' 50% van de over heidsarchieven wordt vernietigd. De historici hebben daar al lang mee leren leven. Met retori sche vragen aan hun adres in de trant van 'Wordt daardoor ons inzicht in het verleden wezenlijk ge schaad?'? wordt het dilemma niet opgelost. Ik pleit er, opnieuw8, voor dat de archivarissen de ongetwijfeld moeilijke discussie met de histori ci niet uit de weg gaan. Slaat de rijksarchiefdienst, zonder de vakmensen serieus te horen, een eigen weg in - zoals bij voorbeeld aanbevolen door de geciteerde archiefinspecteur -, dan durf ik nu al zeggen dat onherstelbare schade wordt toege bracht aan de toekomstige controlerende ge schiedschrijving. Een archiefdienst die zo rigoreus werkt, heft inderdaad zichzelf op, zoals een vakge noot terecht opmerkt: 'Monomaan vernietigen als beleidsdoel werkt alleen maar contraproduktief; waarom zou de overheid geld moeten steken in een dienst die "alleen maar" weggooit?'? Wat is het geval? De geschiedschrijver heeft ve le vragen waarop het archiefmateriaal - voorzover bewaard - nu eenmaal geen kant-en-klare ant woorden biedt. De onderzoeker moet zelf zijn 'feiten' her en der zoeken, controleren, analyseren en in samenhang zinvol interpreteren. Daartoe moeten stukken uit verschillende beleidvormende of uitvoerende instanties met elkaar in verband gebracht worden, soms echt met elkaar 'gecon- [306] fronteerd' worden. Zo'n choc des opinions levert de historicus nieuwe inzichten. Laten we hopen dat de archieven van het mi nisterie van Justitie niet zodanig 'opgeschoond' zijn dat zo'n confrontatie met bij voorbeeld Re- classeringsarchieven niet meer zinvol mogelijk is. Het zou toch al te mal zijn als de archivaris na ver nietiging van rechtbankdossiers opgelucht adem haalt en vervolgens trots vertelt dat hij in een par ticulier archief alle patiëntendossiers van een krankzinnigeninrichting heeft bewaard.10 Als de archivarissen echter in samenspraak met de historici voortgaan op de weg die de algemene rijksarchivaris twee jaar geleden wees, dan kun nen wij met vertrouwen de toekomst van de Ne derlandse geschiedschrijving van de twintigste eeuw tegemoet zien. Hij bracht toen de selectie problematiek terecht in verband met de maat schappelijke geloofwaardigheid: 'Bij de selectie moeten criteria gehanteerd worden, die maat schappelijk aanvaardbaar zijn. Voor de archivaris betekent dit aan de ene kant het bewustzijn dat se lectienormen niet in de ivoren toren van een ar chiefdienst of een ministerie gemaakt kunnen worden, naast het besef dat iedere generatie haar eigen selectienormen zal stellen.'11 Het brede veld der historische onderzoekers is bij uitstek geëquipeerd de nodige adviezen en richt lijnen te verstrekken. Summary 1 Norbert Elias, Uber den Prozess der Zivilisation. Soziogenetische undpsychogenetische Untersuchun- gen. 2 Bde, 2. Aufl. Bern-Miin- chen 1969; idem, Die Gesellschafi der Individuen. Hrsg. Michael Schröter. Frankfurt (Main) 1987. 2 Abram de Swaan, Zorgen de staat. Welzijn, onderwijs en gezondheids zorg in Europa en de Verenigde Sta ten in de nieuwe tijd. Amsterdam 1989. 3 GerHarmsen, Inleiding tot dege- schiedenis (Utrecht 1968) 14-25. 4 Hans Janssen,'Archiefselektie op institutioneel niveau', in: nab 94 (1990), 227-240 (232). 5 F. C. J. Ketelaar, 'Archiefselectie en historisch onderzoek', in: NAB 95 (1991) 119-122 (119), cursivering van mij. 6 A.J. M. den Teuling, 'Vernieti gingspercentage en archiefselectie op institutioneel niveau', in: nab 94 (1990). 343-348 (345). 7 Ketelaar (zie noot 5), 122 (in dit ar tikel gaat de auteur niet op de visie van Den Teuling in). 8 A. H. Huussen jr., 'Overheid, bur ger en archief. Een balans van de jaren 1968-1988', in: Spiegel Histo- riaelt3 (1988), 503-507 (506-507). 9 Den Teuling (zie noot 6) 347, H. Bordewijk, 'Verliezen door kie zen?', in: nab 95 (1991), 78-85 (85). 10 Ketelaar (noot 5); Nieuwsbrief (van de) Gemeentelijke Archief- en Fotodienst Utrechti (1991) nr. 2, 1-2 (inventaris van de Willem Arntsz Stichting). 11 F. C.J. Ketelaar, 'Selectie van ar chiefvormers', in: nab 93 (1989), 307-309 (308). [307]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1991 | | pagina 14